maandag 30 maart 2015

De stoeterij

De stoeterij in Santpoort is achter het oude politiebureau en onderdeel van de Uileboom. Even verderop is nog een stoeterij. Iedereen is er wel een keer aan voorbij gegaan, want het ligt vrij dicht tegen de N208 aan. Een oud stenen gebouw, in de lengterichting naast de weg, in de bocht voor de stoplichten naar Haarlem. Je komt er langs en denkt misschien hooguit; dat is een oud pand. Het pand staat op het terrein van de familie Kat, de familie van de Kijkgrijp en later Dekamarkt (de Kat markt...).  Op dat terrein staat een bungalow, waar de familie woonde. Eind jaren zestig is het gebouwd. Een eind achter het hek, bijna onzichtbaar voor de buitenwereld. Voor ons dorpelingen een mystische plaats, want wat leefde daar en hoe? Destijds leefde de familie teruggetrokken, of in ieder geval uit het zicht van het dagelijkse leven van de dorpelingen. De stoeterij is er waarlijk destijds bij gekocht. Het leek eerder een last dan een lust, daar het jaren in een zekere staat van verval heeft verkeerd. Inmiddels is het alweer jaren geleden opgeknapt en bewoonbaar gemaakt.

Als kind kwam ik er wel langs. Een van mijn klasgenootjes woonde in het laatste huis van het dorp. Na de stoeterij zijn nog twee (of drie) huizen. Wie de jongen was, waar ik vroeger kwam, kan ik mij niet meer heugen. Blijkbaar heeft hij weinig indruk op mij gemaakt, des te meer de locatie van het huis en de tuin. Groen en fruitbomen.



Meer kwam ik op de Slaperdijk, aan de andere kant van de N208. Onder andere bij de familie Kleist. De Slaperdijk is een rij huizen tegenover een laag dijkje. Een beetje rommelig ogend. Rijtjes huizen en wat boerderij achtige panden. In onze ogen een beetje een "achterbuurt" van Santpoort. Zelf woonde ik in het wat chiquere deel en ook vroeger had men ook zo z'n vooroordelen. Als kind had ik daar echter al lak aan. Ik speelde met wie ik speelde en kwam vaak bij anderen thuis. Zelden nam ik zelf iemand mee naar huis. Niet uit schaamte, maar omdat ik nooit wist wat ik bij ons moest. Jan Wiebe van Veen, Bart Verkruysen en later Herman Samson kwamen wel eens bij ons thuis, maar zij woonden allen heel dichtbij. Mijn broers kwamen meer met anderen thuis, waar ik overigens op de middelbare school ook mee begon. Maar op de lagere school nauwelijks. Dan ging ik juist zo veel mogelijk de hort op, of speelde heerlijk in mijn eentje thuis. Iets wat ik graag deed.

De Slaperdijk was landelijk. Het behoorde nog tot Santpoort, alhoewel toen kwade geesten het liever Haarlem toedichtten. Maar, ik kwam er graag. Je kon net over het dijkje kijken, waar je uitgestrekte weilanden had, tot aan de Hofgeest. Daar stond wat bieren bedrijven, wat eigenlijk te ver was om goed te zien. Dus waren het weilanden tot zo ver het oog reikte. Op de weilanden stonden veel koeien en ook schapen. Iets wat nu niet meer voor te stellen is, want tegenwoordig ligt hier de woonkern Velserbroek. Tussen Velserbroek en de Slaperdijk is gelukkig nog steeds een strook weiland. Hopelijk blijft dat gehandhaaft. Als Santpoorter is Velserbroek nog steeds een vloek voor mij. Zonde van het groene gras. Aan de andere kant was het destijds natuurlijk een locatie bij uitstek om het toenemende aantal inwoners te huisvesten.

Marjo Kleist was een vriendinnetje, maar ik had geen "relatie" met haar. Ik kwam bij haar thuis, omdat ze in mijn klas zat, maar ook omdat ik met een broertje van haar speelde. En er woonde nog een klasgenoot op de Slaperdijk. Naar later bleek heeft Marjo ook nog bij mijn vrouw in de klas gezeten, in Bloemendaal. De wereld is klein.

Klein was ik in mijn jeugd en voor de kleintjes was de wereld groot. Santpoort was groot. De Slaperdijk was dan ook ver. Verder dan de andere plaatsen waar ik kwam. Dat klopte echter niet. Het feit dat de onder de snelweg door moest en alles kaal was daar gaf het gevoel van afstand. Menig vriendje woonde verder weg, maar doordat je tussen de huizen en het groen ging leek de afstand kleiner. Vanaf de Stoeterij leek Haarlem ook altijd nog heel ver weg. Meestal kwam ik er met de auto, met mijn moeder, langs. Later op mijn brommertje. Op de fiets nam ik bij voorkeur een andere route. Toch moest je altijd een buffer van groen en weiland door om naar Haarlem te gaan. Behalve via de Kleverlaan in Bloemendaal (en zuidelijker). Ook daardoor leek de afstand naar Haarlem altijd groter, dan de werkelijkheid was.

Toen ik op de middelbare school (het Lorentz Lyceum aan het Santpoorterplein) zat nam ik met de fiets altijd het Zwarte Pad. Het verlengde van de Jan Gijzenvaart richting Santpoort-Zuid. Zelden nam ik de route langs de Stoeterij. Ook niet toen ik een vriendinnetje had, in een van de (inmiddels ook gesloopte) noordelijkste flats van Haarlem.

Wel heb ik vlak na de Stoeterij mijn eerste ervaringen op het ijs opgedaan. Het begin van de Delft (of het eind, mij om het even). Daar nam mijn moeder mij mee om de kwelling te ondergaan inzake mijn eerste schaatservaring.



Santpoort is een vreemd dorp. Te beginnen het onderscheid tussen Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid. Dan aan de ene kant bos en duinen, terwijl de andere kant vlak agrarische gebied was. Santpoort-Zuid werd gezien als een heel ander dorp, waar alleen de naam mee overeen kwam. Verder werd vooral de toevoeging sterk benadrukt, terwijl Noord het meestal beperkte tot alleen Santpoort. De zijde van de duinen was ook al minder Santpoort. Wat dat betreft was de spoorlijn de grens. Provinciaal (psychiatrisch) Ziekenhuis Santpoort (PZ) lag geheel binnen de gemeentegrenzen van Bloemendaal en een goede Santpoorter meldde dat op ieder partijtje en iedere verjaardag. De N208 werd gezien als oostgrens van het dorp. Om die reden paste de Slaperdijk niet echt bij het dorp. De stoeterij daarom een onbeduidend pand. Bosbeek was de buffer tussen noord en zuid en het spoorwegviaduct de grens tussen Driehuis en ons dorp. Kortom, de begrenzing maakte Santpoort eigenlijk een heel overzichtelijk dorp. Ook de scholen zaten allen bij elkaar in de buurt. De katholieke bij de Naaldkerk, de gereformeerden en protestanten in de Frans Netscherlaan en de openbare school achter de molen. Aangezien wij überhaupt niet kerkelijk waren zat ik op de openbare lagere school.

De Stoeterij, je rijdt er voorbij. Een oude muur met ramen. Een stukje mystiek en tevens weer een opening naar vele herinneringen.



De molen van Santpoort

Santpoort is nog één molen rijk. Achter de, hoe kan het ook anders, de Molenstraat. In   Molenstraat woonde Leo en woonde Karin. Leo was een slungelige jongen en kwam uit een armoedig gezin. Twee huizen verder woonden Karin (volgens mij heette zijrijver,van achteren). Een keurig gezin van goed komaf. De woningen waren aan de buitenzijde identiek. Ook in de Molenstraat woonde Linda. Linda en Karin waren heel vaak samen. Leo was altijd het lulletje. Oude, meestal kapotte en vieze, kleding, een super slecht gebit en Leo rook nogal. Waarschijnlijk omdat ik ook vaak het lulletje was had ik wel contact met Leo Visser. Eigenlijk een hele aardige jongen, uitermate onzeker. Soms verdedigde ik hem, wat mij bijna altijd duur kwam te staan. Mijn contact met Karin was anders. Karin, vrij onopvallend, was groot en stevig. Donker haar, maar heel lief. Lief en zacht. Ik vrees dat ik ook zeker wel een keer "verliefd" op haar ben geweest. Veel contact is mij nooit echt gelukt. Dat kwam ook omdat Linda Schildt (blond) en Karin bijna altijd samen waren. Bijna niemand kwam daar echt tussen. Het waren hartsvriendinnen. Dat kwam zeker ook, omdat ze allebei in de Molenstraat woonden, in feite ver van de meeste klasgenootjes. Dat maakte ook voor Leo nog eens dat benadrukt werd, dat hij veel alleen was.

De Molenstraat was een J-vormige straat, achter de Adolf van Nassau school. Grote, vooral hoge, witte huizen aan de buitenring. Een deel ven het schoolplein grensde aan de Molenstraat. Achter de gymzaal waren ook nog enkele huizen aan de kant van de binnenbocht. Achter de witte huizen stond de Santhaes, de molen van Santpoort. Tegenover de molen bevond zich de woning van de boswachter en een oude houten schuur, zwart geteerd, die diende als opslag voor de spullen van de boswachter. De Santhaes zelf was destijds een wat verwaarloosde molen. Soms werden de wieken gedraaid, puur om het mechanisme bewegend te houden, maar zonder verdere functie. Er werd weinig meer met de molen gedaan. De molen stond er, je kon hem niet weg denken, maar van enige functionaliteit was geen enkele sprake meer.

Tegenwoordig is de realiteit geheel anders. De molen is vol in gebruik, beneden zit een winkel en het is trendy om bij de Santhaes inkopen te doen. Er is keuze uit vele soorten meel om eigen brood te bakken, tegenwoordig natuurlijk in de broodmachine (welke veel Nederlanders ooit aks kerstpakket van de baas hebben gekregen). Verder zijn er diverse producten te verkrijgen. Alle puur natuur en hartstikke eco. De inrichting brengt je terug naar de tijd van ver voor mijn jeugd. Het hout ruikt oud, meel stuift. Het zware gelijkmatige geluid van de molensteen, zingend met de dikke draaiende balken en het gekraak van het overige hout maakt de molen tot een concertzaal van het sentiment. Volop genieten dus. Ondanks de oude bakkersfiets voor de ingang komen de meeste klanten per auto. Soms staat er een hele rij.

Op markten en braderijen, in het dorp, is de Santhaes volop vertegenwoordigd met een aantrekkelijke kraam. En als het even mogelijk is wordt ter plekke eerlijk brood gebakken van het in de molen gemalen koren. In volle glorie is de molen weer terug in het leven van de Santpoorters. Dat doet mij goed, daar veel uit mijn verleden aan een zeker verval onderhavig is. Voorbeelden als de molen, het Mosterdzaadje en Beth-El doen de mens dan goed. Zeker de geboren en getogen dorpeling, waarvan er nog steeds veel in het dorp, of de directe omgeving wonen. Velen zijn vertrokken, maar velen keren ook weer terug naar hun roots, een bijzonderheid waar Santpoort best trots op mag zijn. Zeker in deze tijd een bijzonderheid. Ook in dat opzicht heeft het dorp niet alleen iets eigens, maar ook een sterke aantrekkingskracht. Zelf zou ik overigens nooit meer in Santpoort zelf willen wonen, maar wil zeker in de directe omgeving blijven.



Tegenover de molen is het bos. Logisch, daar ik al beschreef dat het boswachtershuis pal er tegenover stond. Om het huis een vrij fors grasveld, waar in het voorjaar een kleurig spel van crocussen bloeide. Bijna het hele grasveld, telkens een feest voor het oog. Dan begon het bos. Op een afstandje van dit huis (richting Naaldkerk) was een van de ingangen tot het bos. Hier ging ik altijd het bos in, op weg naar de kleuterschool. Eerst was er een open plek, omzoomd met hoge oude beuken. Dan moest ik schuin rechts het pad volgen. Langzaam ging de beukenlaan over in een eikenbos. Het pad leidde tot het grote grasveld, bij de muziektent.

Ieder najaar speurden wij de grond af. Vooral op zoek naar beukenootjes (of zoal wij schalks zeiden; neukebootjes). Thuis pelden de de harde schillen van het eigenlijke zaadje. De zaadjes werden in een pan gedaan en fijn gemaakt. Tot een korrelige pasta ontstond. Vervolgens werd daar suiker aan toegevoegd en doorheen gemengd. Forse hoeveelheden suiker waren dat. In een koekenpan werden vervolgens de koeken gebakken. Door de vele suiker leken de koeken een beetje op krakelingen. Ietjes af laten koelen, om daarna je tanden in de harde, brosse, plakken te zetten. Heerlijk vonden we dat. Het enige nadeel, toen, was het nootje. Om een beetje koeken te bakken had je verdomd veel beukenootjes nodig. En al die nootjes pellen was hopeloos. De kleine scherpe randjes sneden soms onder je nagels. Dat het bloedde maakte niet zo veel uit, maar het was zo'n ongelofelijke rot pijn.

De herfst was sowieso een mooie tijd in het bos. Destijds waren er nog veel paddestoelen. Ook de rood-met-witte-stippen was geen bijzonderheid. En dan had je eekhoorntjesbrood, een bruine, lekker vlezig. Je moest goed uitkijken want er waren veel giftige zwammen. Maar weinig kon je met zekerheid eten. En dan had je nog zo'n saai ogende zwam. Wanneer je er met een speld in prikte kwam er een wolkje rook uit. Omdat we geen spelden hadden gebruikten we dennennaalden.



Op de kleuterschool en op de lagere school togen wij ook regelmatig naar het bos. In de herfst werden eikels verzameld en dennenappels gezocht. Ieder jaar maakte je weer je herfststukjes. Ook leerde je van eikels en lucifers allerlei dingen te maken. Mensen en dieren. Thuis ging je met dat laatste door. Tot de lucht van rottende eikels moeders teveel werd en de hele zaak naar de schillenboer ging. Dan was de herfst weer voorbij.

In de winter, bij sneeuw was het sleetje rijden, bij de muziektent. In het voorjaar ontluikte het bos weer. Overal het sappige, jonge, groen. En vooral fluitenkruid. Dat stond niet alleen in de bermen, maar ook in stukken van het bos. We leerden het kruid goed te snijden en er fluiten van de maken. Op de velden met lelietjes-van-dalen plukte ik bosjes voor  mijn moeder. Op 30 mei was zij jarig, de tijd dat de geur als een zoete zweem in het bos hing. Dan plukte ik een bosje voor haar verjaardag. Mijn moeder zei altijd dat ze dol was op die geur. Of dat echt zo was, ik denk het wel. We hadden thuis ook lelietjes-van-dalen zeep.

De zomer was vooral de tijd van de angst. Angst voor onweer. Als king had ik na nachtmerries. Ik liep door het bos naar school en dan begon de lucht te betrekken. Heel snel sloeg de bliksem toe. Als een woedende god zijn pijlen in het wilde weg afwierp. Overal bliksem. Ik moest schuilen, want het was gevaarlijk. Ik kon niet schuilen en bovendien moest ik altijd plassen... Die klotedroom heeft zich heel wat keren herhaald. Gelukkig is dat voorbij. Als kind had ik veel last van nachtmerries en herhalingsdromen. Het bos speelde daar vaak een grote rol in. Als kleuter ging ik alleen door het bos, maar behalve dat het wel stoer was, was ik eigenlijk vreselijk bang. In mijn droomde uitte zich dat. In het bos zaten dan boeven, moordenaars, wanneer er geen bliksem was, of voordat de bliksem in mijn dromen verscheen.

Toch was het bos ook gewoon leuk en spannend. Vooral in mijn tijd op de lagere school was ik vrij veel in het bos. Je kon er geweldig spelen. In die tijd waren er overigens tal van alternatieven. Kleine bossages met paadjes. Daar fietsen we doorheen, speelden oorlogje, of boefje. Als kind was ik veel buiten, veel tussen bomen en struiken. Eenmaal thuisgekomen moest ik mijn broek laten zakken: wormen controle. Ze zaten er regelmatig. Hoe je door de molen in je blote kont uit komt...

zaterdag 28 maart 2015

Vlugthovenstraat

Het zal niet veel schelen en ik kan mij goed voorstellen wanneer de Vlugthovenstraat het oudste straatje van Santpoort-Noord is. Iets breder dan een steeg, met een kromming. Aan een zijde kleine witte huisjes, met na de kromming een kleine verbreding. Tegenover de verbreding was vroeger de smederij. Het was zelfs een hoefsmid. Schuin er tegenover was de schoenmaker, Cardol, waarvan zoon Ruud bij mij op school zat. De witte huisjes waren klein, in mijn jeugd een aantal redelijk vervallen, maar bewoond. Tegenwoordig zien ze er netjes uit en zijn ze vergroot, door huisjes samen te voegen. De andere kant was duidelijk minder oud. Iets meer huizen met een statige uitstraling. Ik neem aan begin twintigste eeuw. Twee etages. Vanaf de Hoofdstraat tot en met de hoefsmid waren. Oude panden. Na de "nieuwbouw" stonden er ook aan die kant nog een of twee van die kleine witte huisjes. Vaak nam ik de Vlugthovenstraat om naar het dorp te gaan. Meestal via de Terrasweg, en bij poelier Stuit sloeg ik af naar de Vlugthovenstraat. Meestal stond ik dan even te kijken bij de smid. Ik vond dat geweldig, vooral wanneer er paarden beslagen werden. De geur van de hete kolen en half gesmolten staal, o daar genoot ik van. Bovendien was ik nieuwsgierig en wilde zien hoe het smeden ging.

Na de smidse was een horecagelegenheid. Best chique voor die tijd; de Uileboom. Hoe die eigenaar heette weet ik niet meer. Wel dat ie in een groot huis woonde, vlak na de dorpskerk aan de Burgemeester Enschedelaan. Zijn zoontje was iets jonger dan ik, voor zover ik mij nog herinner. Een verwende kwast vond ik het maar.

Het verlengde van de Vlugthovenstraat was de Middenduinerweg. Vanaf de "afslag" Stuit. Hier stonden kapitale huizen, waaronder het huis van de tandarts, Smeenk. Ook het zoontje van Smeenk (Ben) was een vriendje. Smeenk zelf was geloof ik weer een vriend van mijn moeder. Achter het huis hielden zij paarden en was er zo een bak, met zand, waarin ze konden lopen. Ik speelde wel eens bij Ben. Er was een nadeel. Soms werd ik naar binnen gehaald en op de stoel van vader gezet. De tandartsstoel dus. Een ieder zal begrijpen dat nadat dit een paar keer voor was gekomen, ik niet graag meer bij Ben thuis speelde. Mijn panische angst voor de tandarts is dan ook daar ontstaan. De "ontvoering" naar de stoel was al traumatisch. Vader Smeenk was ook niet erg pedagogisch aangelegd. "Mond open!", was een kort commando, waarvan hij zich er van velen bediende. Het was geen spreker, althans niet naar mij. Bovendien was hij vrij ruw. Boren, of wat dan ook zonder verdoving. Reageerde je panisch, zei hij dat ik mij niet aan moest stellen. Blijkbaar heb ik mij destijds veel aangesteld. Na Smeenk ben ik bijna twintig jaar niet meer naar de tabdarts geweest. En dan ging in het dorp het verhaal dat de tandarts verderop in de straat (op het hoekje tegenover de naaldkerk) pas echt bekend stond als beul. Inderdaad heb ik bij ons in de tuin wel eens iemand horen gillen, die zich daar liet behandelen.

In het rijtje van Smeenk waren ook een paar leuke huizen. Minder groot, maar wel met een lieflijke uitstraling. De andere kant van de straat was een weiland. Dat hoorde bij het witte huis (eigendom van de Hoogovens, voor de hoger geplaatste werknemers). Ooit heeft er, tijdens mijn leven, een keer de kermis op dat weiland plaats gevonden. Ik was nog jong, maar het is mij bij gebleven als de leukste Santpoortse kermis ooit. In het witte huis woonde Machteld. Machteld zat bij mij in de klas. Een enorme wijsneus, en ik denk dat zij het ver geschopt heeft, maar ze was het lelijkste meisje van de klas. Ze had grote voortanden, vlechten en kleding uit het jaar nul. Vooral haar kousen (of maillot) staan mij nog bij. Ik ging overigens wel met Machteld om. Ik ging veel met de zwakkeren uit de klas om. Of ik er zelf bij hoorde, of dat ik toen al begaan was met mijn medemens weet ik niet meer. Ook geheel niet interessant. Toen Machteld verhuisde kwam Anneke daar te wonen. Anneke was al vanaf de kleuterschool mijn vriendinnetje. Sinds een aantal jaren hebben we elkaar weer gevonden en zijn we goede vrienden geworden.



De laatste witte huisjes lagen aan het weiland. Een veld met bomen, waar vroeger ook schapen graasden. Zonde van die Smeenk, want verder was dat stuk het leukste straatje (beide straatjes zie ik even als één straat) van het dorp. Een goed decor voor films die zich begin vorige eeuw afspelen. Alleen, de smidse is niet meer. Dit is nu een onderdeel van de Uileboom. Het café gedeelte. Toch jammer. De Uileboom bestaat overigens ook al sinds ik mij kan heugen. Op het hoekje van de Vluchthovenstraat en de Hoofdstraat. Met mijn familie hebben we daar wel gegeten. Vast weer op een verjaardag van een van mijn grootouders. Eigenlijk alleen dan kwamen wij in een restaurant. Misschien daarbuiten nog een enkele keer, maar gewoongoed was het zeker niet. We zaten dan met de hele familie. Mijn oom en tante, soms mijn andere oom (toen hij nog leefde) en tante, mijn enige neef (van moeders kant) en de nichtjes. Mijn jongste nichtje was even oud als mijn jongste broer, dus zes jaar ouder. De rest zat daar allemaal boven, dus ik was behoorlijk de Benjamin van het geheel. Met mijn ouders en grootouders erbij was het altijd een lange volle tafel.



Een doodgewoon straatje, wat achteraf, vrij kort en je loopt er zo voorbij. Ja, heel menselijk. We rennen onze eigen geschiedenis voorbij en kijken nauwelijks om ons heen. Bij de naam Vlugthovenstraat zal het gros je aankijken of je een vreemde taal spreekt, nog een gros begint er over dat je je auto nauwelijks kan parkeren in de Vluchthovenstraat en een wat chaotisch schizofreen achtige leep uit mijn ogen kijkende idioot zal positief reageren: hé, dat leuke straatje in Santpoort.

Mij is toch de smidse het meest bij gebleven. Dat was nieuw en daar wilde ik meer van weten, en als klein jongetje was ik altijd erg nieuwsgierig. Was de elektricien bij ons bezig (Ninaber), zat ik er met mijn neus bovenop. Bij de aanleg van de cv, idem. Dus, iets als een smederij was wel heel erg spannend. Donkere ruimte, vuur en gloeiend staal. Maar zeker ook de geur. Ja, een smederij heeft een geur. Kolen, staal, rook en weet ik wat al niet meer, maar het heeft een heerlijke geur.

Van de schoenmaker weet ik mij minder te herinneren. Ik kwam er wel eens, omdat Ruud bij mij in de klas zat. Klant waren we er niet. Mijn moeder had Freijser in Bloemendaal als schoenmaker voor het gezin. Zij kende die familie uit haar jeugd. Dus bij Cardol kwam ik ook nauwelijks in de winkel. Ik kwam voor de zoon. Erg veel ben ik daar overigens ook niet geweest en volgens mij alleen de eerste jaren van de lagere school.

De witte huisjes waren een beetje vervallen. De straatstenen lager er niet zo mooi bij. Het was echt een achteraf straatje, een steegje haast. Daardoor hing daar wel de sfeer die mij zo aan trok.

Laatst zocht ik de Vlugthovenstraat op, op internet. Er was weinig over te vinden. Een enkele foto, waarvan de helft uit een recente periode. Tot mijn spijt heb ik geen foto van de smederij kunnen vinden. Wanneer ik die ooit in handen krijg, zit daar wellicht een sfeervolle inkttekening in. Ik zal de sfeer die ik voelde in inkt pogen uit te drukken. De sfeer heb ik op de een of andere manier voor ogen, maar het juiste beeld ontbreekt. Net als het beslaan van de paarden. Naar ik meen gebeurde dat voor een deel, in ieder geval, op straat. Ach, de weemoed doet mij in herhaling vallen. Mis ik het? Nee, dat niet, maar met mijn gedachten terug naar plaatsen uit mijn (vroege) jeugd roepen toch weer iets. Iets wat er al heel lang niet meer was. Wat dat betreft verwaarlozen wij onze herinneringen soms teveel.maar goed, ik leef nu en kijk naar de toekomst. Toch heeft achterom kijken zo zijn charmes. Met name bij de Vlugthovenstraat ontpopt dat gevoel zich. Een, op het oog, onbeduidend straatje. En straatje wat in de moderne digitale wereld nauwelijks lijkt te bestaan. In gedachten was ik even terug. Lekker.

Van de vos Reinaert

Reinaert de Vos, wie kent hem niet. Wel, met trots mag ik zeggen dat ik een nazaat van Reinaert ben. Absoluut, Reinaert is een legende, maar mijn voorouder heeft ook echt bestaan. Bovendien geeft het verhaal over hem een goed beeld van ons vossen. Wij zijn immers sluwe dieren. Sluw, als het om eten gaat. Alhoewel, verder zijn we ook niet echt dom. De meeste vossen zijn zelfs zeer intelligent. Intelligenter dan honden en wolven. In de verte zijn we immers familie van de honden en wolven. Misschien is het grootste verschil wel dat zij roedeldieren zijn en de vos juist vrij solistisch. Honden en wolven kunnen dus ook een stuk dommer zijn, ze volgens immers hun leider. En leiders, dat hebben we inmiddels wel van de mensen geleerd, kunnen gewoon heel dom zijn. Als ze maar een grote bek hebben.

Ik woon in de duinen. De Waterleiding duinen, wel te verstaan. Ik leef tussen Vogelenzang en IJmuiden. Dat is een groot leefgebied, maar daarbij moet ik vermelden dat dit alles meer is dan mijn leefgebied. Namelijk, door het jaar heen leef ik in de verschillende gebieden. Ondanks dat een vos zijn eigen leefgebied er op na houdt, is een vos zo slim om een paar keer per jaar te verkassen. Zo hebben we verscheidene gebieden. We, want ondanks dat wij de meeste tijd in ons eentje zijn, delen we wel wat leefgebieden betreft. En wisselen we dus af.

Ik moet zeggen, dat ecoduct bij Zandvoort is een hele vooruitgang. Ik heb toch wel een paar vossen verloren, bij het oversteken van die weg. Nu hoeven we daar niet meer bang te zijn om over te steken. Op andere plekken moet je juist nog wel opletten. Zoals die dubbele weg, richting IJmuiden. Zelfs in de berm ben je daar soms niet veilig. Ik ben een oom verloren. Hij zat verscholen in de berm, een paar meter van de weg. Schuift er opeens een auto over hem heen. Een puinhoop, auto op zijn kant, oom dood. Gelukkig zijn dat de enige twee wegen waar we extra alert moeten zijn. Nu dus nog maar eentje.



Goed, ik verkas dus regelmatig. Eigenlijk per jaargetijde. In de winter zit ik wat meer in het noorden. Daar kan ik makkelijk het dorp in. O ja, ik kom ook gewoon in het dorp hoor. En heel soms lukt het mij om een kippetje te vinden, te vangen, op te peuzelen. Een echte lekkernij. Maar, vroeger (heb ik van horen vertellen) waren er veel meer kippen in de dorpen. Ach, vroeger, dat is voorbij. Nee, een kippetje is een traktatie, naast alle andere traktaties die je in de dorpen aan kan treffen. Wat het allemaal voor spul is weet ik ook niet. Veel is zoet. Ook soms zout en een enkele keer veel te zout. En vet. Ja, vet vind je ook overal. Dat is goed, zeker in de winter. En het meeste ligt voor het oprapen. Mensen zijn zo slordig. Ik kan daar hopeloos van genieten. Heerlijk.

In de duinen heb ik zo mijn contacten. Met andere vossen natuurlijk. We zijn dan geen roedeldieren, elkaar opzoeken is toch heel iets anders. Daarnaast wil ik de vrouwtjes ook wel eens een goede beurt geven. Met de kleintjes heb ik niet zo veel. Toch help ik de eerste tijd wel. Niet te lang en zeker niet teveel. Gelukkig zijn vossen niet echt monogaam. Nee, dat zeg ik verkeerd. Per jaar zijn we redelijk monogaam. Toch heb ik meestal ieder jaar wel een ander vrouwtje. Immers, verandering van spijs doet eten. En dat is waar wij, vossen, van houden. Verder heb ik niet echt contact met konijnen. Wanneer ik contact met een konijn heb, is dat om het dier te verschalken. Net als vogels. En, don't forget de eieren. Voor een goed ei mag je mij wakker maken. De pest is dat ik ze altijd zelf te pakken moet zien te krijgen. Lijkt een makkie, maar soms een reuze opgave.

Nee, mijn contacten zijn met de grotere dieren: reeën, herten, paarden en een soort koe. Die laatste zijn toch een stelletje domme grazers...

" Ha, Vossie, dat hoorde ik mooi effe. Helemaal gelijk rooie. Die koeien die ze hier laten grazen zijn volgens mij allemaal een beetje simpel."

" Ach, als we daar ons reeën madame niet hebben."

" Helemaal raak rooie. Ook lekker aan de wandel? En, net als altijd, hardop aan het mijmeren?"

" Ach Truus, soms heb ik lekker aanspraak aan mezelf. Ben jij alleen, of loopt jou groepje in de buurt?"

" Ik wilde effe alleen zijn. Ik was net van plan weer terug te gaan."

" Nou, doe ze de groeten. Ik zie je wel weer."

Kijk daar gaat mevrouw ree. Ze is absoluut aardig, maar van wat eenvoudige komaf. Haar roedel is trouwens een beetje uit z'n jasje gegroeid. Overal kom je tegenwoordig reeën tegen. Aardig volk, maar wat platvloers soms. De paarden, die zijn tof. Eigenlijk is het meer een soort pony en ze komen van heel ver weg. Ik zie ze vooral in de winter, want hun groep staat aan de noordkant van de Kennemerduinen. Ook de koeien staan in hun eigen gebieden. De rest is zo vrij als een vogeltje. Zoals de vos. Ik kan zelfs lekker over het Bloemendaalse strand lopen. Niet overdag, maar als het donker is. Nou ik het daar over heb. Een jaartje geleden was ik in de zomer op de camping de Lakens. Ook in Bloemendaal. Het was nog best vroeg en ik scharrelde tussen de tenten. Ja, daar is vaak iets te vinden. Komt er een kerel uit een tentje, gaat er voor zitten en maakt zijn ontbijtje. Ik zat een paar meter verder. Ik keek, maar hij sloeg nauwelijks acht op mij. Ik ben er van overtuigd dat het zo'n type was die niet zag dat ik een vos ben, maar dacht dat ik een hond was. Meestal raken mensen heel erg opgewonden als ze een vos zien. Dat vinden ze geweldig. Hoe vaak ik wel niet gefotografeerd ben... Je kan er een boek van maken. Ik heb niks aan een boek, maar misschien vinden de mensen het wat. Het leven van een vos is tegenwoordig niet slecht. Hier wordt er ook eigenlik niet op ons gejaagd. Lekker rustig.

Ik ga zo ergens een tukje doen. In de nacht ben ik veel op, maar overdag ben ik ook veel wakker. Ik slaap wanneer ik moe ben. En nu, nu ben ik nog lang niet moe...

dinsdag 24 maart 2015

Kuiken Gerard

Een week of zes ben ik nu. Mijn naam is Gerad. Ja, debiel hoor. Die mensen hebben mij Gerard genoemd, terwijl ik een kip ben, geen haan. Ik heb een zusje, Sproet en twee broertjes; Willem en Reinout. We zijn veel dicht bij elkaar, met z'n viertjes. Nu helemaal. Onze moeder, Uli, heeft eergisteren weer een ei gelegd. Daarmee is onze opvoeding klaar. Zo ziet ze dat en zo gaat dat in de kippenwereld. Tot eergisteren liet ze ons vrijwel nooit in de steek. We waren altijd samen, op die keer, drie dagen geleden. We liepen lekker door het veld tot er opeens een grote hond aan kwam. Een vrolijk ding, maar erg speels en zeer groot. Een jonge Golden Retriever. Mamma gaf een noodkreet. We waren best ver van onze ren. Mams spurtte naar de ren. Ik was de enige, die kon volgen. De andere drie niet en hielden zich heel stil tot ze door hadden dat ze veilig terug konden. Stomme Sproet kon de ingang niet vinden, maar die meneer hier hielp haar. Dan kwam Reinout en met z'n viertjes zaten we in het hok. Mams zat te kakelen en deed heel onrustig. Waar was Wilma? De meneer en mevrouw gingen het veld in. En ja hoor, na een poosje was ook Wilma weer terug. Gelijk was er ook weer rust in de tent. Dat was voor het eerst dat mamma ons aan ons lot over liet.

Wel, de dag er na legde ze dus een ei. Een hoop gekakel. We begrepen er niks van. De meneer eerst ook niet, tot hij met een ei kwam, het in het hok legde, en mamma haar ei kwijt kon.

Sindsdien gaat ze vooral haar eigen gang. 's Ochtends vliegt ze de ren uit. Wij kunnen dat nog niet. Wanneer de meneer komt (die zien we in de ochtend altijd eerder dan de mevrouw) doet hij het luikje van de ren open. Meestal komt mams dan weer even terug. Snel daarna vertrekt ze weer. Ze geeft aan dat ze alleen gaat. Wij moeten in de ren blijven. Soms geeft ze aan dat we met haar mee mogen. Dan gaan we niet meer zo ver als eerst. Die hond is er soms opeens weer, en dan moeten we weer snel naar binnen kunnen.

Als mams op pad is zitten we meestal bij elkaar. Alleen Reinout zit alleen op een tak, aan de andere kant van het hok. Niet altijd hoor, maar Reinout is wat eigenzinnig. Zelf ben ik dat ook. Ondanks dat ik een kip ben, ben ik haantje de voorste van ons. Ik ben vrij avontuurlijk ingesteld. Reinout is de meest afhankelijke en voorzichtige van het stel. Met elkaar kunnen we het uitstekend vinden. Gelukkig komen meneer en mevrouw regelmatig naar ons toe. Dat geeft vertrouwen en dan durven we wat makkelijker te scharrelen. Maar vooral geven meneer en mevrouw ons eten. In de ochtend een bakje met allemaal verschillende dingen. Ook iedere dag weer anders. Later krijgen we kaas. Daar zijn we dol op, maar tegenwoordig probeert mams alle kaas zelf te pikken. Dat lukt gelukkig niet. Lekker puh.

Wanneer we met mamma aan de wandel gaan, gaan we ook steeds meer onze eigen gang en verder van mamma af. Als er onraad is geeft ze een seintje en zien wij het al, dan schieten we naar de ren. Ik moet zeggen, ondanks dat het best eng is, voel ik mij eigenlijk al een beetje volwassen. En mijn zusje en broertjes ook.

Een enkele keer maakt mamma het wel heel erg dol. Zoals net. Wij waren in de ren, omdat het een beetje regende. Komt zij binnen en jaagt ze ons weg... De laatste dagen eet ze ook opeens heel veel. Misschien wel voor haar eieren, maar om ons daarvoor de regen in te jagen... Dat gaat wel erg ver hoor. Dus nu lopen we maar wat te scharrelen op het veld. Tja, wat moet je anders?



Ik ben benieuwd hoe het verder gaat. Ik vraag me af of de meneer en mevrouw straks wel twee hanen willen houden. Aan de overkant zijn een hoop hanen. Die vliegen elkaar constant in de haren. Sproet en ik mogen vast wel blijven. Wij gaan, als we echt groot zijn ook eieren leggen. Dat vinden de mensen leuk. En misschien krijgen Sproet en ik ook kuikens. Dan krijgen de mensen nóg meer eieren. In ieder geval zorgen de meneer en mevrouw wel goed voor ons. Dat staat buiten kijf. Ik heb ook gehoord dat we over een poosje gaan verhuizen. De meneer (mevrouw ook) wil dan een nog mooier hok voor ons maken, en ook een grotere ren. Met legbakken, waar we onze eieren in kunnen leggen.

Wanneer we op stok gaan ligt er ook iedere dag wat lekker voer in het hok. Een soort snoepje voor ons. Lekker voor het slapen gaan. Dan kruipen we bij mamma in het zaagsel. Er ligt een dikke laag zaagsel in het hok. Lekker zacht en ook heel warm. Ik vind het heerlijk vroeg op stok te gaan. Uitslapen doen wij, kippen, eigenlijk nooit. Dan hebben we de drang naar buiten te gaan. En net als mams vliegen we straks ook de ren 's ochtends uit. Lekker in de grond wroeten en wormen zoeken. Van die lekkere, dikke, vette, wormen. Ik krijg er water van in mijn snavel, als ik daar aan denk. En op het veld zijn een hoop wormen. Ik hoop straks dat er een nieuw veld us en dat daar dan ook veel wormen zitten. Ja, zo slecht is het keven van een kip niet. En zo langzamerhand begin ik al een echte kip te worden. Een mooie donkere kip. Zullen mijn eieren dan wit of bruin worden? Spannend... Wit lijkt me wel mooi. Maar dat is pas voor later.. Nu ben ik geen kuiken meer, nu ben ik een kriel. Bij mensen heet dat puber. Nog een paar maanden, dan ben ik echt een kip. Kriel blijf je best lang, kuiken zijn is zo voorbij. Als kriel ga je het echte leven leren. Lang niet altijd gemakkelijk hoor, maar, ik heb er zin in!

maandag 23 maart 2015

In den vreemde: gevoel van vrijheid (33)

Vrijheid. We hebben onze mond er vol van. In Nederland leven we in vrijheid. Waarom ga je naar Turkije? Daar is geen vrijheid en Erdogan regeert daar met stevige hand. In Turkije heb je geen vrijheid. Maar wat verstaan we eigenlijk onder vrijheid? In Turkije ervaar ik vele malen meer vrijheid, dan in Nederland. Vrijheid van meningsuiting... Inderdaad, hier zijn beperkingen, maar over het algemeen zie ik dit vooralsnog zeker niet als belemmering. Ik kan misschien niet alles overal zeggen, maar ik heb die behoefte ook helemaal niet. Nu ik hier ruim een half jaar ben ervaar ik de vrijheid steeds meer en voelt Nederland steeds meer als een beklemming. Nu leven er in Nederland vele malen meer mensen op één vierkante kilometer, dat is een feit. Misschien is dat de reden dat we elkaar zo enorm beperken in onze vrijheid. Om te beginnen alle regeltjes waar wij ons aan dienen te houden. De wet schrijft ons bepaalde leefregels voor, wat een beperking van de vrijheid is, vooral ook door de controle daar op, en de sancties.



Hier zijn misschien ook dat soort regels, maar controle en sancties zijn minimaal. Laat ik in Nederland mijn hond los lopen, riskeer ik een boete van bijna honderd euro. Is het niet de overheid, die er wat van zegt, zijn het wel andere mensen die je duidelijk laten merken dat "dat niet mag". Ja, want politieagentje speken doet men graag. Hier lopen alle honden los. Niemand die zich daaraan stoort. Sommigen misschien toch wel, maar men accepteert het. In welk van beide landen is er nu, op dit gebied, sprake van vrijheid? Het elkaar aanspreken en beperken is ook een vorm van vrijheidsbeperking. In Turkije regel je de dingen ook onderling. Hier meld je dat niet aan de politie, of gemeente. Natuurlijk zijn er ook hier uitzonderingen, maar hier is het veel meer leven en laten leven. Dat ervaar ik als vrijheid. Er is ook veel minder irritatie. Staat er een auto op de weg of in de weg, dan wacht je even. Auto's rijden hier veelal een stukje tegen het verkeer in. Geen probleem, je houdt er gewoon rekening mee.



Het kan niet anders dan de dichtheid per vierkante kilometer speelt een rol in het verschil in dit gedrag. Maar mogelijk ook klimatologische aspecten. Hier is het keven veel meer buiten, in vergelijk met Nederland. Hier is ook meer vitamine D, een vitamine die volgens mij ook een positieve invloed op het gedrag van de mensen heeft. Een ander verschil is, denk ik, het verschil van leven op een aantal aspecten. Voor de Turk speelt het familieleven een veel sterkere rol, dan in Nederland. Hier is men minder individualistisch. Ook leef je hier meer basic. Er is minder vanzelfsprekendheid, zoals de regelmatige uitval van elektra, de kachel die je moet stoken. Naar mijn idee is de manier van leven ook een graadmeter voor het gevoel van vrijheid. Het niet aan elkaar te hoeven spiegelen. Zoals ik in de blog over mode schreef; je kan hier gewoon in je pyamabroek over straat en niemand zal daar acht op slaan.

Misschien is in Nederland de vrijheid formeel groter. Ik merk alleen dat ik niet veel aan die formele vrijheid heb. Vrijheid zit in jezelf, vrijheid is een gevoel. Nog een maand en dan herdenkt Nederland weer haar doden als haar vrijheid. Misschien eens om goed over na te denken, in welke vrijheid wij in Nederland feitelijk leven. De ongebreidelde hoeveelheid wetten en regels, die Nederland kent, beperken ons. Zonder dat we het door hebben, lijkt wel. Ook ik had het niet door en heb de ervaring van een langere tijd buitenland nodig. Niet om het te zien, maar om het te ervaren. Daarbij ben ik van mening dat dit niet alleen gerelateerd is aan Turkije. Wel aan de meer Mediterrane landen. Zeker aan landen waar een andere (in de ogen van veel Nederlanders al snel minder hoge) levensstandaard is. Ondanks deze blog merk ik ook dat dit gevoel heel moeilijk goed te verwoorden is. In ieder geval voel ik hier een vrijheid, waar ik mij wel bij voel. Ik heb minder stress, word wellicht ook minder cynisch, maar vooral; ik geniet zo veel meer van het leven. Dat is toch heerlijk, wanneer je dat over jezelf kan zeggen?

Badhuis

Waarschijnlijk loopt iedere volwassene wel met een jeugdtrauma. Ik ben daar dan ook geen uitzondering op. Het gekke is dat wat voor mij een trauma zou moeten zijn, het niet is. Zomer 1962., nog voor mijn zesde dus. Bij de achterburen was een jongen een haag aan het knippen. Ik liep te zeiken en hij knipte vervolgens mijn vingertop af. Ik geef hier maar even de verkorte versie. Ik mis dus een topje, wat bij velen als een blijvend trauma gedurende het leven zal achtervolgen. In mijn geval zag ik de humor er (weliswaar wat later) van in. Toch is hier een vrij rechtstreeks verband met een trauma. Het badhuis...



Het voormalige badhuis was in mijn jonge jaren nog badhuis, maar had ook een "medische" functie. Voor controles van mijn afgehakte vingertop moest ik naar het badhuis. Een kil gebouw. Wat beige witte facettegels langs de muren. Het klonk er hol. Het gebouw was onderverdeeld in twee grote helften en die waren weer opgedeeld in meerdere kleine vertrekken. Waarschijnlijk voor de baden, maar wellicht waren er ook douches. Ook werden de ruimtes gebruikt voor andere doeleinden, waaronder de poli achtige kamer. Maar, ik gaf het al aan, daar heb ik geen trauma aan over gehouden.



In die tijd werd er soms nog massaal ingeënt. De huidige jeugd kent dat soort taferelen enkel van de televisie met programma's over zielige kinderen in de derde wereld. In mijn tijd, geen televisie, maar werkelijkheid. In die kille ruimte stond je in de rij, in je hemd. Grote, streng ogende, vrouwen in witte uniformen snauwden (zo is het in mijn beleving blijven hangen) de rij toe, die langzaam voort schreed. Een prikje vond ik niet eng, al wilde ik niet kijken, wanneer de naald door mijn huid prikte. Nee, mijn trauma kwam van die andere koters. Sommigen die daar stonden of de wereld verging, anderen krijsten of de mensen in Nieuw Zeeland het moesten horen. De combinatie van die betegelde ruimte, kil en sfeerloos, en de angstige schreeuwlelijken. Misschien zit daar wel ergens verscholen, dat ik zelf nooit kinderen heb gemaakt (ten minste, voor zo ver ik weet). Dat prikken vond, volgens mij, plaats ten tijde van mijn kleuterschool, vijftig meter verderop. Behalve het verhaal van de goochelaar heb ik weinig herinneringen aan de kleuterschool. Ik weet nog, achter (de boszijde) was een speelplaats. Groot hek er omheen. Je had van die metalen trapauto's. Die waren erg populair, altijd dringen. Ik weet dat ik daar graag op zat.

Later realiseerde ik mij, dat het badhuis eigenlijk op een bijzondere plaats gebouwd was. In steden staan oude badhuizen juist in de centra van de wijken. Dit badhuis was min of meer weg gestopt, aan de rand van het bos. Nu waren de verschillen in Santpoort vrij groot, tussen de meer welgestelden en de armeren. Misschien om gêne te voorkomen, dat het badhuis "uit zicht" gebouwd was.



Ergens in de jaren zestig werd het badhuis gesloten. Ne een verbouwing kwam daar de bibliotheek in. De tegels waren verdwenen, in ieder geval uit zicht. Ook op de vloer was nu grijs stevig tapijt, in plaats van de kille granietvloeren. De ruimte was nu een grote ruimte, dus de meeste hokjes waren gesloopt. Een totaal andere uitstraling. Een plezierige ook. Vrijwel vanaf het begin kwam ik er vaak. De hele familie kwam er met regelmaat. Al op de lagere school hield ik van lezen. Lezen en verhaaltjes schrijven. Voor het lezen kon ik in de bieb terecht. Meestal las ik mijn boeken binnen de vastgestelde periode, maar het kwam ook zeer regelmatig voor dat ik een boete moest betalen, vanwege het late retourneren.  Soms luiigheid en vergeten het papier terug te brengen. Soms omdat ik nooit een snelle lezer ben geweest en het betreffende boek niet uit was. Verlengen kon wel, maar dan alleen met een geldige reden. Bovendien moest er niet al een aanvraag liggen, van iemand anders die het betreffende boek had gereserveerd. Beiden heb ik eigenlijk nooit voor handen gehad. Meestal dacht ik er aan, alhoewel grosso modo ik vooral vergat wanneer de boeken terug moesten. Lezen deed ik veel. Ik verslond de boeken bijna, en las vooral boeken, die eigenlijk voor hogere leeftijden waren. An Rutgers van der Loeff (de Kindercaravan) had ik al gelezen, voor de bieb bibliotheek was. Ik kwam er op zich ook graag. Naast literatuur nam ik ook altijd iets ontspannends mee. Vooral detectives hadden mijn warme belangstelling. Al vroeg was ik een einzelgänger. Niet dat ik mensen van mij af hield, maar ik wist mij altijd prima te vermaken. Inmenging van anderen was wel eens storend. Dat had zeker met de thuissituatie te maken. Als nakomeling  was ik redelijk op mijzelf aangewezen. Daarnaast bezat ik al een levendige fantasie. Daar zat ook iets kinderlijks in. Op mijn 16e speelde ik nog met treinhuisjes, autootjes (schaal 1:78 of zo iets) en boutjes. De boutjes waren de mensen. Behalve mijn kinderlijke fantasieën was ik ook gewoon puber en kwam seks al om de hoek kijken. Ook las ik tegen die tijd al ingewikkelde boeken over psychologie. In feite universitaire werken. Aan de ene kant was ik nog heel erg het kind, terwijl ik aan de andere kant juist zeer volwassen was. Een vat vol tegenstellingen. Dat was ik en ben ik waarlijk nog steeds.

Toch sleet de bibliotheek langzaam uit mijn leven. Ik vergat de boeken op tijd terug te brengen en las ook niet alles wat ik mee genomen had. Uiteindelijk is mijn lidmaatschap opgezegd. Mijn moeder en jongste broer zijn nog lang fanatiek lid gebleven. Ook verdween het gebouw langzaam uit mijn leven. Wanneer ik er later nog wel eens langs reed zag ik nog steeds, of weer, het badhuis voor me, niet de bieb.



Misschien heeft het met het ouder worden te maken, dat herinneringen weer terug komen. Wellicht doordat ik nu een grotere afstand heb. Mijn hele leven heb ik in de buurt van mijn jeugd gewoond (Overveen, Haarlem, Driehuis). Nu kom ik er van los. Ik kijk vanaf een afstand naar het dorp. Daarmee kijk ik ook terug naar mijn jeugd. Het badhuis is zo'n gebouw dat meer oproept dan de herinneringen aan het gebouw zelf. Bijvoorbeeld die keer dat ik met de achterbuurjongen (Jan Wiebe van Veen) mee ging. Heel spontaan. Op een zondag. Of het in het gebouw van de kleuterschool was, of in het badhuis weet ik niet meer. In ieder geval ging hij naar de zondagsschool en ik ging mee. Een aantal keren ben ik daar geweest. Even zo snel ging mijn belangstelling weer verloren. Ik leed aan een ongekende belangstelling , of liet de materie volledig los. Ik was, en ben nog steeds, breed en divers geïnteresseerd, maar lang niet alles beklijft. Ik wilde ontdekken. Dat was het mooie, en tevens beangstigende, van het bos. Er was altijd zo veel te ontdekken. Op het gras voor het badhuis groeide krokussen. In het voorjaar keek ik de bloemen zowat uit hun knoppen.



Wat het badhuis tegenwoordig voor functie heeft weet ik niet. Het zal wel weer een bedrijfje zijn, die zich daar gevestigd heeft. Ik wil het niet eens weten. Wat dat betreft koester ik ook graag de waarde van het verleden. Terugkijkend valt me op, dat er al zo veel veranderd is. In het dagelijkse keven nauwelijks merkbaar, door de tijd heen shockerend. Een stukje groen, waar ik soms speelde, bossages, grasveldje, allemaal on aangelegd. Ergens achteraan, aan de Roos en Beeklaan. We speelden daar. Toen werd daar een enorme MTS gebouwd. Inmiddels worden er nu moderne 50+ woningen gebouwd. Bijna alle groene, wilde stukjes, waar ik als kind speelde, zijn vol gebouwd. Gelukkig is het bos er nog. Staat het badhuis er nog, schuin tegenover Beth-El en even verderop het Chalet. Ondanks de veranderingen van de panden zelf zijn zij overeind gebleven. Een hele troost. Modernisering is niet heilig, evenmin oude panden. Maar waar ligt het evenwicht? Dat mijn lagere school is gesloopt doet emotioneel pijn. Dat de voorgevel behouden is en de nieuwbouw een moderne versie van de oude school is maakt ook weer een hoop goed. Een pleister op de wond, zal ik maar zeggen.



Maar sommige zaken uit het verleden moeten gewoon blijven. Dat het gebouw van de Witte Paters is gesloopt en vervangen door een lelijke flat is erg, maar valt mee te keven. Buiten zicht, maar het aanzien van de Wüstelaan, graag houden, de molen, Beth-El, badhuis, Chalet en zelfs de eerste chique woningen van Santpoort-Zuid. Het bos; Burgermeester Rijkerspark. Wanneer deze zaken verloren gaan dicht de mensheid geen waarde meer aan haar verleden. Dan begrijp ik monumentenzorg en de lijst van wereld erfgoederen heel goed. De mens zelf is niet goed in staat haar cultuur en geschiedenis te bewaren en bewaken. En wie weet wordt het badhuis ooit weer een badhuis. Maar dan wel met andere tegeltjes graag.

De dorpskerk

De dorpskerk stond tegenover mijn lagere school. De school is inmiddels zo goed als gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Alleen een stuk van de ingang is behouden gebleven. De kerk stond dwars tegenover de ingang, aan de Burgermeester Enschedelaan. Een kerk due van buiten een bepaalde sfeer uitdroeg. Binnen werd de warme sfeer herhaald. Ondanks dat het een vrij donkere en eenvoudige kerk was had ik er wel iets mee. Meer dan een keer of drie ben ik er nooit in mijn leven binnen geweest, maar hoe vaak ben ik aan dit Godshuis voorbij gegaan? Vaak! Maar ook heeft de kerk mij een schuilplaats geboden. Wanneer wij verstoppertje speelden verschool ik mij graag aan de achterzijde, achter de dikke antieke muren.

Zoals ik al aangaf zat ik op de openbare lagere school. Toen nog de Adolf van Nassau school, tegenwoordig gewoon de Bosbeekschool. Wanneer je door de hoofdingang naar binnenkwam hing daar een zweem van geschiedenis. Als kind ervoer ik dat ook al. De kleine ramen, de tegelwanden. De zwaar op mijn schouders hangende gangen, betegeld met een enkele toiletunit, waarvan de deuren de Amsterdamse school verrieden. De lokalen. De herinneringen aan de school zijn zeer gevarieerd, doch voornamelijk negatief. Alleen de allereerste schooldag werd ik door mijn moeder gebracht. Vanaf dat moment ging ik alleen, voornamelijk te voet. Menigmaal heb ik een flinke omweg moeten nemen huiswaarts te keren. Een aantal jongens stond mij op te wachten. Dan werd ik stevig gepest en ook fysiek geweld werd (in zekere mate in een lichte vorm) werd niet geschuwd. Waarom ik zo vaak gepest werd is altijd een raadsel geweest. Wel weet ik dat mijn broers ook op deze school hadden gezeten. Onenigheid tussen mijn ouders en het onderwijzend personeel had er toe geleid dat mijn broers in Bloemendaal de lagere school voortzetten. Ik kan niet anders dan er van overtuigt zijn dat dir feit mijn schooljeugd negatief heeft beïnvloed. Het is nooit met zulke woorden gezegd, maar ik voelde een wrevel bij divers onderwijzend personeel, jegens mijn persoon. Die wrevel werd soms ook krachtdadig en vrij openhartig geuit.  Met mijn kort Amerikaans (kapsel) was ik een goed object. Zo heb ik voor in de klas, voor straf in de prullenbak gestaan, maar ook in de werkkast op de gang, "daar hoort immers een ragebol," en in de wc, "een pleeborstel hoort op de wc."

Alleen bij meester Pels heb ik een goed jaar gehad. Een oudere leerkracht. Eentje die het begreep en iemand die ieder met respect behandelde. Ooit vroeg ik een juf of ik haar fiets mocht binnen zetten (een populaire vraag bij de leerlingen). Toen zij mij vertelde dat ze het zelf wilde doen sprak ik het legendarische woord: "baby!" Het gevolg was dat ik geruime tijd een half uur voor de school begon aanwezig moest zijn en strafwerk moest schrijven. Misschien was het maar een week, mijn beleving is totaal anders: het leek wel meer dan twee maanden. Mijn eerste juf was juffrouw Blom. Ze droeg een hele strenge bril, maar was op zich nog wel aardig. De meester in de derde (of vierde) klas was een lul. Een vrij jonge vent, met glimmend zwart haar. Achterover gekamd, maar door de lengte viel het in een soort kuif. Zijn naam heb ik verdrongen. Het was al voordat hij mijn meester werd. Omdat ik sliste had ik spraakles. Na mij kwam Hessel. Die zat twee, drie, klassen hoger. Dus ik moest Hessel halen. Slissend natuurlijk. Nou, daar werd ik dus flink mee gepest... door de meester zelf. Als eerste had ik veel moeite met de leerkrachten, maar daardoor werd ik ook voor een aantal medeleerlingen een gewild pestobject. Ik ben heel wat keren via de zoom van het bos naar huis gelopen, om de confrontatie te vermijden.

Het toppunt was de zesde klas. Les van het toenmalige hoofd. Ook zijn naam is mij ontschoten. Ik moest voor aan in de klas zitten. Dat werkte blijkbaar niet. Vervolgens werd ik achterin de klas gezet, met mijn rug naar het lokaal. Dat werd mijn ouders te gortig en haalden mij per direct van school. Het laatste driekwart jaar lagere school zat ik op de Juliana van Stolberg (voorheen School met den Bijbel), onder heerschappij van meneer Griffioen. Een lange man met wit haar.

Terug naar de dorpskerk. Aan de andere kant van de kerk was een gemeenschapshuis. Na de dienst dronken de christenen nog een kopje koffie. Maar de ruimte werd ook gebruik voor andere zaken. Een van die zaken was de speeldag. Dat was op vrijdag, alleen weet ik niet meer of dat overdag of aan het begin van de avond was. Er kwamen veel kinderen op af. Je kon er spelletjes doen, knutselen of met de racebaan spelen. Een forse baan, met twee sporen, waar de snelste zich mocht bewijzen. Ik werd "baancommissaris". Dit hield in het uitzetten van de baan (iedere vrijdag een andere opstelling), het regelen van de spelers (en zorgde zelf vooral veel aan bod te komen) en aan het eind van de avond alles opruimen. Ook droeg ik de zorg voor het onderhoud van de autootjes. Met name de sleepcontacten sleten snel. Die moesten dan vervangen worden. Ik heb dat zeker een paar haar gedaan. Daarna werd ik de oud.

Vanuit de kerk was meneer Redelijker de avondopzichter. Een man waar ik het goed mee kon vinden en al snel kwam ik bij hem thuis. Hij woonden op de Terrasweg, tegenover de Chinees. Meneer Redeker was ook duivenmelker en vloog wedstrijden. Vooral vanwege de diertjes kwam ik er graag en steeds vaker. Waarom dit alle over is gegaan. Ik liet mij alles uitleggen en hij toonde de naakte, afschuwelijke, kuikens. Maar de duivenmelkerij kwam mij zeer als zeer boeiend over. En zo kwam ik gedurende een flinke periode bij hem thuis. De reden waardoor het contact verbroken werd en ik ook niet meer naar de speeldag kwam was in ieder geval geen leuke. Of het nu een ruzie was, of iets anders...ik mocht er niet meer heen en baalde daar flink van. Inmiddels weet ik hoe het in het leven gaat. Mensen waar je een innige band hebt en waar je soms veel komt kunnen plots uit je leven verdwijnen. Om vele redenen. Het is iets wat niet specifiek voorbehouden is aan de liefde.

Om de hoek bij de kerk was garage Jak. Een kleine dorpsgarage, die Datsun als dealermerk had. Of een ander Japans merk. Tegenwoordig bestaat de garage niet meer. Duidelijk niet mee kunnen komen met de ontwikkelingen van de tijd. Naast de garage was een klein pand en veel interessanter. Een klein kruidenierszaakje. Het belangrijkste was dat je daar snoep kon kopen. Drop, zwart op wit, kauwgom (met Donald Duck  plaatjes), zoethout, lolly's en noem maar op. Centendrop kostte ook echt een cent. Voor vijf cent had je een dropveter. Soms ruilden we, vijf centendrop tegen een dropveter. Maar voor je naar binnen ging, moest je eerst tellen, wat..., nee, hoeveel je kon kopen. Ook was het wel belangrijk dat je ongeveer wist wat je wilde kopen. De mevrouw achter de toonbank hield er niet van wanneer je treuzelde over je keuze. Dus zorgde dat je al het nodige wist, voordat de bel van de deur begon te rinkelen. Dan kwam mevrouw naar voren. Altijd met een schort, of keukenjas. Altijd het zelfde patroon, hele kleine bloemetjes. Ze staat ook nog steeds in mijn geheugen gegrift; een nors achtige dame, wat gedrongen en een vrij mannelijke ruw gezicht. Donkere, wat slordige haren. Ook haar gezicht had een norse uitstraling. Ze was niet altijd nors. Wanneer je voor vijftig cent of meer kocht kon er wel eens wat vriendelijkheid vanaf. Maar getreuzel..., dus voordat we naar binnen gingen telden we de centen en bedachten we al wat we wilden kopen. Toch veranderde dat regelmatig met de aanblik van al dat lekkers.

Bij de kerk nuttigden we dan onze lekkernijen. Soms er voor, soms achter de kerk, wanneer bepaalde gasten niet mochten weten dat je snoep had.

De kerk, die staat er nog net zo bij als in mijn jeugd. De garage en het winkeltje zijn verdwenen. Volgens mij staan daar nieuwe huizen. Ik zou het niet eens weten. Maar de kerk blijft voorlopig gewoon staan. De robuuste muren. De eenvoud, die de kerk zo aantrekkelijk maakt. Een stukje dorpsgezicht. Iets wat toch echt niet verloren mag gaan. Dat zou verdomd jammer zijn...

maandag 16 maart 2015

In den vreemde: Terugkeer (32)

Dat er mensen zijn die mij betichten van enig cynisme, in mijn blogs, is mij bekend. Ook herkenbaar. Alleen moet men zich wel realiseren dat dit altijd blogs betreffen met een politiek, dan wel sociaal onderwerp. En ja, mijn teleurstelling in het Nederlandse staatsbestel is enorm. Dat wordt er ook niet minder op. Lezers met afkeer van mogelijk cynisme raad ik aan deze blog te sluiten.

Bij ons vertrek naar Turkije heb ik aangegeven niet te gaan emigreren. Ons verblijf is primair omdat we hier een redelijk leven kunnen leiden, wat ons in Nederland, om diverse redenen, onmogelijk wordt gemaakt. Ook altijd beweerd Nederlander en Nederlands ingezetene te willen blijven. Wel, nu is dan eindelijk ons huis verkocht... Wanneer er niks tussen nu en 20 april komt. Een nieuw huis kopen zit er niet in. We houden wel iets over, maar het grootste deel gaat naar het betalen van schulden, die we (met name) het afgelopen jaar hebben opgebouwd. Met de uitkering en het beperkte restvermogen zouden we in aanmerking komen voor huursubsidie. Als eerste kunnen we nu pas naar een huurwoning zoeken. In de sociale sector wel te verstaan. Het aanbod is erg beperkt, dus wie weet hoe lang dit gaat duren. Dakloos is geen reden tot urgentieverklaring en andere gerede redenen tot een urgentieverklaring kan ik ook niet bedenken. Ga er dus vanuit dat we per 20 april dakloos zijn!

Dan hebben we een briefadres, uit nood geboren. Dit loopt uiterlijk augustus af. Wanneer we dan geen vast adres hebben, worden we uitgeschreven. Met andere woorden, dan word ik bijna letterlijk het land uit geschopt. Want zie nog maar eens terug te komen...

Goed, dan is er een huurwoning. Dat kost gemiddeld ongeveer (kale huur) de halve uitkering. Huursubsidie kan... Wanneer je op 1 januari van dit jaar een vermogen haf van minder dan 42000 euro. Hadden we niet, want we hadden op dat moment een eigen huis. Na 1 mei is er wel sprake van... Maar formeel geldt dat niet. De gemeente kan dan een overbrugging regelen, maar dan moet je het afgelopen jaar in de gemeente staan ingeschreven. Ons briefadres is Haarlem, dus ook hier weer een boot, die we missen en de terugkeer wel erg lastig maakt.

Wanneer we voor 1 augustus geen vast adres hebben, dan worden we dus uitgeschreven. Dat komt er waarschijnlijk op neer dat dit, ondanks dat dit niet de wens is, formeel emigreren. Dat weer betekent een halvering van de uitkering, waarmee het leven ook hier zeer sober zal zijn. Een geluk dat we straks vrijwel gratis wonen...in Turkije dan.



Waar ik mij over verbaas, blijf verbazen, is die ongelofelijke bureaucratie in Nederland. Hoe zaken je onmogelijk worden gemaakt. Er zijn mensen die zeggen dat ik het allemaal over mijzelf af roep. Tja, sommigen hebben nu eenmaal een bord voor kop. Die moeten zelf er aren wat wij de afgelopen vijf jaar hebben er aren, wil er enig begrip ontstaan. Dat er begrip is dat het je overkomt en je steeds moeilijke keuzes moet maken. Nee, voor deze weg heb ik nooit gekozen! De overheid speelt hier een zeer essentiële en negatieve rol in. Inhumaan zal ik haast zeggen. De overheid, kan ik mij nu voorstellen, maakt niet alleen bedrijven kapot, maar ook mensen kapot. Vooral de zwakkeren. Rijk wordt nog steeds gekoesterd. En criminelen, zoals nu met Teeven en Opstelten is gebleken. Maar een eenvoudige ingezetene wordt aan alle kanten de bankschroef aangedraaid. Uitgeperst. Het lijkt mij niet vreemd nu cynisch en zuur te reageren. Ziek maakt de overheid mij, en met mij vele anderen. En laat ik het nu even niet over ons zorgstelsel hebben, na 1 januari.... Nu begrijp ik zelf pas, hoe weinig sociaal onze sociale staat is. Nee, de gemeente, de overheid, moet alles perfect hebben. Een goed en actueel wagenpark, dure websites, noem maar op. Hier rijden vuilniswagens die al zeker twintig jaar op de weg zitten. Niet in mooie en uniforme kleuren gespoten. Nee, gewoon. Daar kan Nederland nog wel eens een voorbeeld aan nemen. In de tussentijd blijf ik in het onzekere en deels in een afhankelijke situatie. Zwaar teleurgesteld. Wat de toekomst brengt... Onzekerheid. Kopen kunnen we niet. Vanwege de uitkering krijgen we waarschijnlijk geen hypotheek meer. Terwijl met een kleine hypotheek we net 200 euro per maand betalen en helemaal geen beroep meer op de overheid hoeven te doen.  Wat leven wij toch in een bizarre wereld... Maar dat geeft niet hoor, in Nederland gaat iedereen op 18 maart weer braaf stemmen, op altijd de verkeerde partij, of men gaat niet stemmen, omdat het vertrouwen verdwenen is. En Rutte, Rutte blijft vrolijk lachen; hij heeft zijn zaakjes voor elkaar. Rutte, ik wil een adres in Nederland, waar ik (minimaal vier maanden per jaar) kan wonen. Dan heb ik verder niet zo veel meer nodig. Lekker tekenen, schilderen en in de buitenlucht bezig zijn. Verder kan de werend steeds meer de pot op. Gegroet, en ik meld wel wanneer onze terugkeer is....

zondag 15 maart 2015

Het Chalet

Het chalet is een bijzonder huis. Niet alleen het feit dat er in Nederland een chalet staat, ook haar geschiedenis maakt het bijzonder, maar ook de directe omgeving doet haast on Nederlands aan.

Ik noem het chalet een huis, maar het is al jaren een horecagelegenheid. Wat het van oorsprong is en waarom het gebouwd is durf ik niet te zeggen. Wel is wijt en zijd het verhaal bekend dat de bekende keizerin van Oostenrijk, Sizzy, hier ooit één nacht heeft geslapen. Heel Santpoort is er tot vandaag trots op. Maar ach, wanneer je alle locaties moet opsommen waar groten en bekenden van de aarde overnacht hebben, in onze regio, dan zijn we wel even bezig. Evenals een opsomming van alle bekende en beroemde Nederlanders uit onze regio. Dus, hoe bijzonder is het eigenlijk? Feit is, dat het chalet bijzonder is. De lokatie, maar ook het pand zelf is met enige waardigheid gebouwd. Het straalt allure uit, maar ook warmte en rust. Je proeft er iets van de oude welgestelden, je proeft er de geschiedenis.  Het staat er dan ook fier en goed onderhouden bij. Bijna een onaantastbaar pand. Waar je met gepaste tred naar binnen waard, want er gewoon in lopen past niet.

Puttend uit mijn herinneringen heeft het chalet een warm plekje in mijn hart. Als kind ben ik er eens geweest. Met het trouwen, of verjaardag, van mijn grootouders. Dat weet ik niet meer. Vaag staat mij nog bij dat we er als familie eens geweest zijn.

In de jaren zeventig heb ik het chalet voor de laatste keer bezocht. Beschamend heb ik het pand verlaten om er nooit meer terug te keren. Misschien is die keer mijn sprookje in duigen gevallen.

Met pasen en met Kerst stond ik een aantal jaren als een soort suppoost op de exposities van Jan Makkes, in zijn kunstboerderij aan de Hofgeesterweg. Na een paar jaar gaf hij een keer een etentje, na zo'n expositie. In het chalet. Op chique dus. Ware het niet dat we met Makkes waren. Hoe netjes ook, altijd op zijn pantoffels. Volgens mij heeft hij enkele groten der aarde ook ontmoet, op zijn pantoffels. En hij heeft er wat ontmoet. Toen ik nog heel jong was kwam hij langs de deur, vragen of we een tekening wilde kopen (hij woonde bij ons om de hoek). Op die manier heeft hij zich ontwikkeld aks kunstenaar en deed het later erg goed, als werd hij door de "echte" kunstwereld verguist. Terug naar het chalet, het diner met Makkes en nog wat lui. Een lange tafel vol. Ook vol etenswaar, van hoge kwaliteit. Hoe het er toe kwam is mijn herinnering ontschoten. Wat mij nog bij staat is dat het op een gegeven moment een puinzooi werd. Er werd gesmeten met etenswaar, gedanst op stoelen. Kortom een algemeen wangedrag. Ondanks de toedekkende woorden van de patron ons te gedragen ging het door en werd er niet ingegrepen. Eenmaal voldaan van het slapstick gebeuren betaalde Makkes de volledige rekening; maaltijd, inclusief schade en schoonmaakkosten...  Aan de ene kant geweldig zo'n ervaring. Je misdragen, bijna gelegaliseerd, in een chique etablissement.  Aan de andere kant had ik er aan mee gewerkt de glorie van het pand en haar historie naar de kloten te helpen. Ik voelde me een verrader. Waar ooit Sizzy had overnacht, had ik mee gedaan aan onaangepast gedrag en het berokkenen van schade...

Het chalet is vooral aan pand wat je van buiten ervaart. Er omheen is een bescheiden tuin en een grote eendenvijver, omzoomd door grote rododendrons. De vijver lag in een kom. Langs de helft was een aarden pad en gras. Dan ging je omhoog en over het heuveltje kwam je op het grasveld bij de muziektent. In een lang verleden (toen er nog echt sneeuw viel) was het hier druk, want van deze heuvel kon je goed sleetje rijden. Twee werelden, gescheiden door een lullig heuveltje. Het Hollandse bos en de kom van een sprookjesachtige wereld. Dol was ik om daar heen te gaan. Soms kon ik mijzelf geheel doen vergeten en opgaan in een wereld van fantasie. Ook als kleuter kwam ik hier al. De kleuterschool was namelijk in het bos, vrijwel naast het chalet. Maar aan de andere kant van de heuvel. In die tijd werd je niet naar school gebracht. Je ging zelf en meestal door het bos. Dan koos ik er vaak voor niet langs de muziektent (rechtstreeks) naar de kleuterschool te gaan, maar via de eendenvijver. Daar stond ook een hoge paal met bovenop een duiventil. Geheel in stijl van het chalet. In de til woonden alleen witte duiven. Ademloos kon ik dat gadeslaan. Toen al kwam ik wel eens te laat op school, omdat ik mij onderweg liet afleiden.

Alleen met onweer ging ik niet door het bos. Als kind had ik soms een nachtmerrie dat ik door het bos liep, het ging onweren en ik gevangen zat tussen de bonen. Door over straat naar school te gaan kon ik die angst nog een beetje beteugelen.

De kleuterschool, het lijkt wel een vorig, een ander leven. En wanneer ik nu bij het chalet kom is het niet meer dan een aardige stek. Op het gras, naast de vijver, staan zitjes opgesteld. Je kan er thee drinken, of eten. Het chalet is misschien wel het meest uitgesproken voorbeeld van de scheiding tussen mijn jeugd en volwassenheid. Voor mij zijn er in feite twee chalets. Het sprookje en de horeca voor chique mensen. Een soort adellijke tearoom...

Het chalet aan de rand van het bos. Het bos dat mij vroeger vreugde bracht, maar even zo veel angst heeft ingeboezemd. De hoge bomen, statige stammen. Eikels, beukenootjes en kastanjes zoeken. Paddestoelen kijken. Het rook er in het najaar naar magie. Een wrange lucht van rottend groen. Drie jaar lang mijn weg naar de kleuterschool. Mijn angst voor honden (in feite de angst van mijn vader, welke hij stevig op ons geprojecteerd heeft), werd menigmaal bevestigd, wanneer zo'n groot grommend en blaffend ding naar mij toe kwam. Ik wilde niet bang zijn, maar mijn vader zei dat honden gevaarlijk waren. Dus was ik bang. Door mij in het bos op de kleuterschool te dien hebben mijn ouders (bewust dan wel onbewust) mijn angsten gevoed. Niet alleen die voor honden, maar ook voor spoken, voor misdadigers, moordenaars. Het kwam veel voor dat ik alleen onderweg was naar school. Dat was een kwelling. Een kwelling die ik nooit met iemand heb kunnen delen. God, wat was ik blij wanneer ik samen met iemand naar school kon, of naar huis. Mijn opvoeding stond wellicht in het tekenen mij angst in te boezemen. Dat is goed gelukt, al ben ik inmiddels over bijna al mijn grondige angsten heen gegroeid. Mag ook wel op mijn leeftijd.

Het grappige was, dat ik mij bij de eendenvijver en het chalet altijd rustig en veilig waande. Daar leek ik mijn angsten te vergeten, of in ieder geval even te stallen. Geobsedeerd keek ik dan naar de duiven en eenden. In het troebele water trachtte vissen te ontwaren. Ik speelde in het zand, voerde, wanneer ik brood bij mij had. Of het chalet mij beschermde en met strenge ogen mijn veiligheid bewaakte.



Iedere keer verbaas ik mij over wat een object aan herinneringen en gevoelens los kan maken. Ik dacht zelden meer aan het chalet. Nu komt alles boven drijven. Als een modderpoel weliswaar, als losse flarden gelijk aan naar beneden dwarrelende bladeren van de bomen, maar het zijn mijn herinneringen. Ongeordend. Wat flikkert dat. Zelfs de herinnering van het gevoel komt weer boven. De onweersnachtmerries waar ik allang niet meer aan gedacht heb. Het is weer terug... Alhoewel ik vannacht gewoon rustig hoop te slapen. Ik verwacht niet anders. Al is het chalet het chalet, er is veel veranderd in die halve eeuw. Het is niet meer het chalet van vroeger, noch die uit de tijd van Makkes. Maar met weemoed denk ik er aan terug. Terug aan die tijd, dat ik karnemelk dronk op de kleuterschool. Als enige met suiker. Dat we een goochelaar hadden. Boven mijn hoofd liet hij een stok verdwijnen en vertelde mij  dat ik wel 96 jaren oud zou worden. Daar houd ik mij dan maar aan vast. Nog drie jaar en ik ben op tweederde. Hoe zal mijn herinnering zijn over nog eens dertig jaar? Wie weet schrijf ik dat weer over het chalet...

Stekeligheden

Dribbel dribbel, daar loop ik. Door het nachtelijke landschap. Mijn silhouet in het schijnsel van de lantaarns. In een rechte lijn, maar toch gebogen volg ik mij weg. Zoekend en ruikend. Het liefst ben ik alleen. Toch zoek ik elke nacht mijn partner op. Ben iedere keer lang onderweg. Overdag slaap ik. Ergens heb ik mijn nest. Ergens, maar waar, dat houd ik geheim. Andere dieren zien mij nauwelijks, maar ik zie alles. Scherp met ogen, alert met mijn gehoor. Vrijwel geruisloos beweeg ik mij soepeltjes voort. Overdag laat ik mij het liefst niet zien. Men noemt mij een nachtdier. Zelf heb ik het liever over een nacht braker. En iedere ochtend ga ik naar mijn geheime plek. Gedurende de dag slaap ik, droom en kijk terug op de dag. Nou, de nacht dus eigenlijk.



Soms dan ben ik wakker als de nacht nog niet is gevallen.dan scharrel in wat door het gras. Wanneer mensen mij zien.... Ik begrijp het niet helemaal. Ik ben een dier met stekels, maar toch lijkt het dat de mensen mij zien als een zacht lief diertje. Vaak zetten ze een bakje melk neer. Daar ben ik dol op, maar ik krijg er ook altijd last van. Melk is niet goed voor egels, maar de meeste mensen weten dat niet. Mensen vinden egels vertederend. Vreemde gasten, die mensen. Wij, egels hebben toch dikke stekels? Dat is toch niet zacht? Aaien kunnen ze ons niet. Goed, onze pootjes, buik en snuit zijn zacht roze. Een betje doorzichtig zelfs. Wanneer we lopen staan we hoog op onze pootjes en we bewegen ons heel soepel en vlot. Maar waarom de mensen nu zo dol op ons zijn... Geen idee.  Maar goed, het belangrijkste is dat we niet bang voor ze hoeven te zijn. Anders is het met de dieren, die ze soms hebben. Sommigen zien ons als speeltje, anderen zijn vooral nieuwsgierig. Honden zijn dat. Wanneer ze naar ons toe komen rollen we ons op tot een bolletje. Pas als zo een hond echt denkt dat we een bal zijn zet ik mijn stekels op. Nou, dan zijn ze dus zo vertrokken. Mijn stekels hebben scherpe punten. Een kleine aanraking is wel voldoende om mijn vijanden af te schrikken. Een egel heeft best veel vijanden, omdat wij toch vrij klein zijn. Toch gebeurt het zelden dat zo een vijand ons te pakken krijgt. Dat we ons kunnen oprollen en we onze stekels op kunnen zetten is onze redding, maar daarom kunnen we dat ook vast.

Als ik een nest heb, ben ik wel alert. Meestal bouw ik een veilig nest, een nest wat geen mens of dier makkelijk kan vinden. Moet ook wel, want wanneer ik kleintjes heb, die nét geboren zijn... Zijn ze echt heel klein en naakt. In het felle zonlicht kan je er zelfs bijna door heen kijken. Goed voor je anatomie. Egels zijn dan ook goed op de hoogte van de anatomie. De kleintjes moet ik goed warm houden. Door hun naaktheid vatten ze snel kou. Pas na korte tijd ontwikkelen zij hun stekels, die eerst als veren zo zacht zijn. Ik kan me nog herinneren, van toen ik jong was, die nieuwe stekels nog wel eens kriebelden. Niet die van mijzelf, maar wel die van mijn broertjes en zusjes.



Als kleine egel heb je een goed leven. Er wordt goed voor je gezorgd, maar dan komt een dag, dat je het nest moet verlaten. Niet dat je weg gestuurd wordt. Nee, je moet dan zelf op zoek naar voedsel en voor je het beseft ben je alleen. Gelukkig weet je tegen die tijd wat het leven van een egel in houdt. Tja, en zo red ik het alweer een aantal jaartjes. Je bent veel alleen. Niet erg. Daarnaast kom ik ook vaak genoeg andere egels tegen. We weten elkaar te vinden. Op die manier informeren wij ons ook over de actuele sta d van zaken. Meestal wat broddelpraat, maar wel gezellig. Soms is de informatie heel essentieel. Dat er koude aan komt, of veel regen. Daarover informeren we elkaar, zodat we ons er op kunnen voorbereiden. Wel prettig, wanneer je op tijd een goed nest kan maken. Vooral tegen de winter. Voordat het echt koud wordt wil je toch je nest voor elkaar hebben. Onze winterslaap duurt toch zo een drie tot vier maanden. Dan wil je én genoeg eten in je buik hebben en goed (en rustig) kunnen slapen. Overigens slapen we lang niet aan een stuk door. Af en toe worden we even wakker. Soms eet ik dan iets uit mijn voorraad, die ik op tijd heb aangelegd. In de winter zijn dat zaden en kleine nootjes. Anders dan mijn voedsel in de zomer. Dan eet ik ook heel veel insecten. Nee, een egel is niet vegetarisch. We eten alles, maar onze voorkeur gaat uit naar kleine insecten, vooral wormen en maden, omdat die lekker vet zijn. Ik hou wel van vet, dat is goed om de winter door te komen.

In de winter heeft iedere egel zijn eigen nest. Maar wanneer we uit onze winterslaap komen zoeken we elkaar op. Dan gaan we feesten en hebben we veel seks. Egelseks is best lekker hoor. Van die stekels heb je geen last. En de mannetjes zijn heel voorzichtig en lief. Bij andere dieren gaat de seks nog wel eens een stuk ruwer. Bij kippen bijvoorbeeld. Mijn hemel, ruige gasten zijn dat. Na de seks verdwijnen de mannetjes weer. We houden wel contact, maar vooral 's nachts en pas weer wanneer de kleintjes zelfstandig geworden zijn. Heel soms komt het mannetje even langs, als de kleintjes nog in het nest zijn. Maar het mannetje zorgt niet voor het grut. Daar zijn ze ook veel te onhandig voor.

Wij egels zijn eigenlijk best wel vreemde beesten. En zeker voor de mens zijn wij een groot mysterie. Heerlijk om dat vooral zo te houden... Egeltjes plagen graag. Verder zijn we heel zorgzaam en houden van knusheid. We zoeken graag warme plaatsen op, niet alleen voor onze winterslaap. Maar goed, meer moet ik maar niet openbaren.... Een beetje mysterie houd ik er graag in, dan blijven de mensen ook vertederd naar ons kijken....

zaterdag 7 maart 2015

In den vreemde: metamorfose van een land (31)

Een week of drie geleden begon het al een beetje. Wat meer mensen in het dorp, wat meer activiteit. Nu lijkt de bom gebarsten. Göcek leeft opeens weer. De afgelopen twee weken wordt er stevig aan de winkels en horecagelegenheden getimmerd, de laatste week nog meer, en nu is iedereen bezig. Behalve de mannen in het theehuis, die blijven het hele jaar domino en backgammon spelen. Het is nu 7 maart, volop zon, en dik in de twintig graden. Maar morgen kan het weer 15 graden zijn, en bewolkt. Toch is iedereen druk.

Afhankelijk van het weer (sluit dus uitstekend aan op mijn vorige blog) gaat men weer open; over een week of twee, of rond Pasen. In april begint het seizoen weer en iedereen is naargeestig in de weer alles op tijd in orde te krijgen.

Bij restaurant Dörsun worden nieuwe muurtjes om de boomwortels gemetseld, de tafels gerepareerd. Blue Monkey heeft aan de kant van de winkelstraat een nieuwe bar, speciaal voor een snelle döner hap, en op het plein achter de moskee(aan de havenkant) is sinds twee dagen een nieuwe tent open. Nu start ieder jaar op die hoek een nieuwe toko, maar ik moet zeggen, dit keer ziet het er aantrekkelijk uit. Alleen lijken de gasten due er werken allemaal regelrechte maffiacontacten te hebben. Iets wat inderdaad ook heel goed mogelijk is. De souvenirwinkel heeft na vele jaren de voorpui vernieuwd en ga zo maar door. In enkele weken krijgt het dorp een nieuw elan. Zo gaat het al jaren, en zo is het van een lieflijk klein vissersdorp het huidige (toch nog zeer aantrekkelijke) toeristenoord geworden. En zo zal het verder gaan. Vorig jaar gingen er grote eucalyptusbomen tegen de vlakte voor een nieuw hotel. Afgelopen najaar is weer een sinaasappelgaard gerooid. Daar gaapt nu een groot gat en schijnt er ook weer een hotel te komen. Andere hotels staan het grootste deel van het jaar leeg, of zijn al helemaal vervallen, maar er worden gewoon weer nieuwe gebouwd. En steeds "moderner", wat niet echt bevorderlijk is voor het aanzien van het dorp. Dus nóg een reden vanaf de zomermaanden vooral in Gökçeavacık te verblijven.



Naast alle bouw activiteiten en het opknappen van winkels en horeca (Natural heeft een nieuwe keuken gebouwd) leeft het land ook in andere opzichten weer op. De mensen ruimen de tuinen op, orde en, snoeien en verplaatsen. En opeens zijn die mensen er ook weer. Sommige heb ik maanden niet gezien en zitten er nu weer bij, net als de laatste dag voor ze vertrokken. Wel leuk, want de reacties zijn sympathiek. Als buitenlander ben ik er, nadat zij een tijdje weggeweest zijn. Meestal is dat juist omgekeerd. Wat dat betreft zijn het vooral de Turkse bewoners die zich hier weer installeren. Een enkele buitenlander is wel al weer terug, maar de meesten komen ook pas weer in april, of later. En de mensen uit Istanbul (de rijken) zitten van de zomer misschien een paar weken in hun kapitale villa's. Hier zal ook dit jaar, ondanks alle reuring, weer veel leeg blijven dit jaar. Maar goed, inmiddels vind ik het alweer druk zat. Er is weer gezelligheid en leven in de brouwerij. Morgen komt Aziz eten, voor hij naar Moskou gaat, voor de botenbeurs aldaar. Dan is alle familie elders, en wij hier omgekeerde wereld. Wel grappig.

Het aangeharkte gras, verwijderde plakkaten plastic, steen en rondslingerend hout. Alles wordt opgeruimd. Ik vraag mij met dezelfde snelheid af hoe lang dat zo blijft, want ik ken Turkije niet zo netjes en opgeruimd als het nu is.

Ondertussen komt ook de natuur weer echt tot leven. Vanmorgen zag ik de schildpad de weg oversteken. Omdat ie niet op het wegdelen scheidende talud verscheen heb ik hem maar even over gezegd. Nog zwaar zo'n schildpad (formaat A4tje, en dan twee pakken van 500 vel dik). De bomen lopen uit. De appelboom bloeit volop, evenals de hazelnoot en vele andere fruitdragende loofbomen. De citrusvruchten ontdoen zich van de laatste, niet geconsumeerde, vruchten en alles maakt nieuw blad aan. In de bergen uitgebreide velden met bloeiende madeliefjes en ook kwamen we weiden tegen met een schitterende orchidee. Zelfs hier en daar velden met bloeiend koolzaad. Al vraag ik mij af of dat hier onkruid is, of men de waarde van de plant kent, want erg verzorgd zagen die velden er niet uit.

De snelheid waarmee de natuur zich hier ontwikkeld is ongekend voor ons Hollanders.  Waar wij een hele lente voor nodig hebben, vindt hier plaats in een aantal weken (tenminste als de natuur zich in dit tempo voortjakkert).



7 maart, ik zit met ontbloot bovenlijf. De borst nog wat wit, maar de armen al redelijk op kleur (met langzame overloop). Niet alleen omdat mijn sandalen het begeven hebben loop ik alweer op slippers. Zelfs de korte broek kan alweer gedragen worden. Alleen lijkt het zwemwater mij nog wat te koud, alhoewel een duik in de zee nog wel eens mee kan vallen. Nee, de zwembaden zijn nog niet op temperatuur of worden nog schoongemaakt en gerepareerd.



De metamorfose van het Turkse land. Nooit gedacht dat zo intensief mee te maken. Een jaar geleden niet eens gedacht dit überhaupt mee te maken. Maar, het voelt geweldig. Juist door het gevoel dat de winter hier relatief ook lang duurt (toch al bijna drie maanden wisselend weer, soms regen en een enkele echt koude dag) breekt alles zo geweldig open. Ook besef je dan, hoe snel je went aan je omgeving. Voor Nederlandse normen zijn we hier van een zachte herfst rechtstreeks over gegaan naar de frisse lente. Maar, nu wij hier zitten spreken wij de eerste keer al gelijk over winter...

In den vreemde: Tijd (30)

Tijd is zowel een relatief begrip, als ook subjectief. Dat is iets wat ik altijd wel wist, maar hier in Turkije wordt dat stukken nadrukkelijker. Om te beginnen de tijd dat wij hier nu zijn. Alweer een half jaar. Ik ben tussendoor nog even terug geweest in Nederland, maar ook dat lijkt alweer zeer lang geleden. Tijd in Turkije is vooral de subjectieve tijd. In Nederland daarentegen is tijd vooral een objectief gebeuren. Niet alleen de tijd in duur, maar ook het begrip tijd in de afspraken cultuur.



Mijn leven in Nederland was een leven van tijd. Om acht uur liep de wekker af. Afspraken waren altijd met een tijd (en op tijd), waarbij ik mij altijd ergerde wanneer iemand te "laat" kwam. Om acht uur het journaal en het eten moest ook om acht uur klaar zijn. Wanneer mensen afspraken langs te komen werd dit altijd gekoppeld aan de tijd dat ze zouden komen. Natuurlijk biedt tijd structuur. Dat staat buiten kijf, maar de stiptheid van een horloge biedt geen structuur, maar een soort gevangenschap. Het horloge, of de klok, houdt je in een keurslijf. Mijn hele leven heb ik daar moeite mee gehad. Vroeger ging ik onaangekondigd bij vrienden en kennissen langs. Op een moment dat ik daar behoefte aan had. Omgekeerd vond ik het altijd leuk, wanneer iemand spontaan langs kwam. Dan maakte ik daar tijd voor, als het even kon. Meestal kon dat ook.

Tijdens mijn werk, tijdens mijn politieke carrière, altijd werd het keven geregistreerd door de klok. Vertraging leidde tot stress, verontschuldigingen en soms een fors schuldgevoel. En dan de tv, met de vaste programmering. Ook daar was de tijd de celdeur. Soms met de lulligste programma's. En in de ochtend, om 10:15 uur moest ik altijd even Radio 2 luisteren; het weerpraatje...



Het verbaast mij hoe snel ik de Hollandse tijdterreur achter mij heb gelaten. Ik mis het niet, ik ontspan er juist bij. Dat wil overigens niet zeggen dat het altijd even gemakkelijk is. Bijvoorbeeld onze telefoon. Vorige week waren we Turkcel en daar kregen we het bericht dat men "morgenochtend" de aansluiting zouden komen maken. Welke morgenochtend bedoeld werd is mij nog steeds een raadsel. Een poos geleden kwam Turkcel wel haar afspraak na. Een half uur na de ochtend, op de laatste dag (binnen een week komt er iemand langs) stonden er twee mannen voor de deur. Na lang getreuzel bleek de dichtstbijzijnde telefoonpaal te ver weg te staan. Een nieuwe paal moest besteld worden. Eerst was dit binnen twee weken, later bleken de palen op en wanneer nieuwe besteld werden was geheel onduidelijk. Nu is de bedoeling via een andere mogelijkheid de verbinding te leggen. Een uurtje werk, maar wanneer is dat uurtje? Dan is tijd soms iets wat je kan ergeren. Achteraf blijkt dat we nu drie maanden verder zijn. Dat gevoel heb ik nu ook weer niet. En nu heb ik zo iets als dat ik wel merk wanneer we telefoon krijgen. Je moet ze alleen wel regelmatig bellen, want anders komt er zeker niemand.

Laatst waren we, in een dorp verderop (Inlice) aan het kijken naar een oud huis. Komt er een buurman aan. Loopt mee, laat ons een ander huis zien. Heel vriendelijk en gastvrij. In plaats van even kijken waren we er alweer een poosje mee zoet. Toen we weer weg wilden werden we echter uitgenodigd voor Turkse pannenkoek. Nou, lekker. Ook daar weer een poosje zitten en gebrekkig communiceren. We wilden nu toch wel gaan. Neen, dus, we moesten nog thee drinken. Kortom, het eventjes kijken werd een paar uur. Zoals vorige week. Even sigaretten halen. Kwam iemand tegen en ik weet niet hoeveel later kwam ik thuis, nadat ik koffie aangeboden kreeg. Afspraken op tijd, nee dat werkt niet in Turkije. Alles is globaal, in tijd. Ik vind dat heerlijk. Goed, soms hang je wat rond, maar je hebt nooit het gevoel dat ik dan en dan ergens moet zijn. Je spreekt wel af, maar je ziet wel wanneer het wordt.

Ook de dagstructuur wordt hier niet door de klok gedirigeerd. Soms eten we om zeven uur, soms pas om half tien 's avonds. Eigenlijk zelden dat we twee dagen achter elkaar op dezelfde tijd eten. Ik sta op, wanneer ik wakker wordt. Soms is dat half zeven, andermaal half negen. Een enkele keer rond negen uur, maar wat maakt het uit? Hier is tijd vooral het subjectieve begrip. Een dag duurt lang en soms vliegt een dag voorbij. Nu moeten we een hele poos wachten opdat we in onze "nieuwe" huis kunnen. Maar wat is een hele poos? Qua maanden duurt het niet zo lang, maar omdat we graag willen lijkt het eindeloos te duren.

Over het algemeen vergeten we tijd hier gewoon. Welke dag het is, dat begrip is er wel, maar verder. Een keer kwamen we uit Fethiye en sloegen een verhard pad in. We kwamen in een totaal andere wereld. Prachtige heuvels, mooie vergezichten, een kudde schapen op de weg. Dan valt het begrip tijd ook helemaal weg. Ik merk hier in het dorp dat je er wel wat meer mee bezig bent. Straks, wanneer we boven wonen denk ik dat de objectieve tijd helemaal weg valt. Alleen, wanneer we mensen van het vliegveld moeten halen (of terug brengen), ja, dan moet je wel een beetje op de tijd letten....

maandag 2 maart 2015

Bram

Ja, ik weet niet, maar volgens mij wonen die mensen hier nog niet zo lang. Blèr. Maar goed, het is goed toeven. Goed gras, mooi hok. Hout met voor de ingang een vrij lange overkapping. Goed voor de schaduw, maar ook als het regent kunnen we schuilen. Ja, we. Blèr. Er is ook nog een schaap en sinds kort een ezel. Leuke meid, die ezel. Het schaap is wat meer in zichzelf. Niet onaardig hoor, maar gaat een beetje d'r eigen gang. Blèr. We hebben een aardige wei, met een hek d'r omheen. Maar goed ook, want d'r lopen twee van die witte keffertjes rond. Die hebben altijd een grote bek. Die iele zegt dat hij van de baas zelf is. Blèr. Die krullebol is meer een meeloper, maar schijnt wel de pa van die iele te zijn. Ik denk dat als het hek er niet omheen stond, die gasten ons behoorlijk kunnen treiteren. Ook loopt d'r nog aan kat. Een grijze. Oud wijffie. Totaal niet bang voor ons en loopt rustig tussen ons door. Soms gaat ze languit in ons hooi liggen. Nee, die doet echt geen vlieg kwaad. Blèr. Verder zijn er nog kippen. Een stuk of wat. Die staan meer aan de andere kant van het huis. Ook achter een hek. Zeker ook voor die blafkezen. We kunnen elkaar goed zien, al zit er best nog een stuk land tussen. Daar staan allemaal fruitbomen. Allemaal verschillend. Tussen het huis en de stenen schuur hebben die mensen water gemaakt. Daar springen ze in. Lijkt me ook wel lekker met die warme dagen. Maar goed, dat mens, die man, de baas, heeft voor ons een soort douche gemaakt. Lekker hoor, ik ga d'r wel es effe onder staan. Schaap doet nooit, de ezel wel. Dat schaap is zo stom als een ezel. Blèr.

De mensen noemen mij Bram. Stom, want ik ben een vrouwtje. Ik denk dat ze mij voor mijn melk hebben. Vrij kort nadat mijn kinderen weggehaald werden kwam ik hier. En iedere dag zitten ze aan mijn uiers. Als die vrouw dat doet, is dat best opwindend. Ik weet niet, maar die pakt mijn tepels op een manier die gewoon wel lekker is. Die man, dat is meer een kluns. Het lukt hem ook lang niet altijd mijn melk er uit te wringen. Soms pest ik hem ook lekker. Dan schop ik de emmer om. Blèr. Wat ze met die melk doen weet ik niet. Hij is trouwens verder wel aardig. Hij zorgt goed voor ons hok, het hooi, eten en water. Hij geeft ons ook vrij veel aandacht. Staat soms met ons te knuffelen. Ja, een voor een hoor. Blèr. Volgens mij is die vent een mietje. Maar hij werkt wel hard en zorgt echt perfect voor ons.

Het schaap hebben ze ook een naam gegeven; Bep. En de ezel heet Beethoven. Dat zegt me niks dus, maar het is wel een lange naam. Beethoven heeft het goed, want hij vertelde me eens dat de meeste ezels hier hard moeten werken. Beethoven kan het rustig aan doen. Soms komt er een jonge vrouw. Zij gaat af en toe met Beethoven lopen. Ik heb de baas een keer horen zeggen dat ze Beethoven voor die jonge vrouw hebben aangeschaft en zij heeft die naam verzonnen. Blèr. Als de mensen bij het water zijn (ze zijn dan bijna helemaal bloot) praten ze over van alles. Ja, en zo hoor je nog es wat. Die stenen schuur is trouwens net klaar. Daar hebben ze hard aan gewerkt en dat is me een mooi huisje geworden. Chapeau! Blèr. Als er andere mensen zijn, dan de baas en bazin, worden die in dat hok gezet. 's Nachts alleen hoor. Nou, soms zijn overdag ook in dat hok. Die vreemde mensen doen nooit wat. Ze hangen veel bij dat water, of zijn weg. Dat water noemen ze een zwembad... Zal wel. Ja, het is wel gezellig hier. Goed toeven. Mij hebben ze dus alleen voor de melk. Ik heb horen zeggen dat ze er geitenkaas van proberen te maken. Volgens mij is het alleen nooit gelukt. Van Bep heb ik gehoord dat ze haar hebben vanwege de wol. Bep wordt twee keer per jaar geschoren. Daar komt iemand voor langs. Dat doen onze baas en bazin niet zelf. Maar waarom ze Beethoven hebben... Geen flauw benul. Blèr. Trouwens ik snap dat ook niet van die honden. Wat hebben die nou voor nut? Toch geen enkele? Het zijn alleen maar schijters en herrieschoppers. Die kat, okay, die moet de muizen wegjagen. De kippen geven eieren aan de mensen, maar wat ze met Beethoven moeten. Ze laten hem niet eens werken. En dat beest kan een hoop herrie maken. Oordoppen. Trouwens over oordoppen gesproken. Even verderop staat een toren. Bovenop een blauwe punt. Ik weet niet hoe vaak per dag staat er een vanaf te schreeuwen. Een hoop kabaal, maar tjonge wat is dat geluid slecht. Pijn aan je oren gewoon. Hopeloos. Het kraakt en er zit een hoge piep in, dat je bijna niet hoort wat de stem zegt. Niet erg hoor, want ik versta hem toch niet. Ik zou niet weten waarom die man van de toren blaast. Soms hoor ik ook een vrouw. Die stem komt uit palen. Daar staan er meer van in het dorp. Ze praat heel netjes en vertelt de mensen allemaal dingen over het dorp. Wel grappig, want je hoort haar een paar keer vlak achter elkaar. De ene paal is sneller dan de andere. Blèr.



Soms mag ik op stap, zal ik maar zeggen. Meestal word ik dan aan een lang touw gezet, dat ze met een stuk ijzer in de grond pluggen. Dan heb ik een stukje vers gras. Ja, die mensen hebben een hoop gras hoor. Meer dan het stuk waar wij staan. En als ik dan aan het touw mag, mag Bep vaak ook. Een enkele keer mag ik zelfs zonder touw. Ja, ik heb het veel te goed hier, dus ik kijk wel uit om weg te lopen. Blèr. Bep ziet dat geloof ik anders. Alhoewel. Ik weet eigenlijk niet waarom ze niet zonder touw buiten ons veldje mag. Nou, misschien toch wel. Als we buiten zijn kunnen die keffertjes bij ons. Ik reageer er niet meer op. Ze gaan hun gang maar. Bep daarentegen blijft maar reageren. Het lijkt wel of ze bang voor die gassies is. Wanneer die witte honden op haar af rennen wil ze alle kanten opschieten. Ik heb wel eens gehoord dat een kudde schapen, verderop, ook bij elkaar gehouden wordt door honden. Wij geiten blijven vanzelf wel bij elkaar in de buurt. Ach, zo is ieder dier weer anders, blèr.

Mijn leventje is wel goed hier. Ik kan het met iedereen goed vinden. Mijn natje en mijn droogje wordt uitstekend verzorgd, dus wat wil nog meer? Ja... Dat weet ik wel hoor. Een lekkere bok! Ik hou wel van een goeie bokkensprong. En weer opnieuw jonge geitjes krijgen. Nu hoorde ik laatst dat de baas het er over had voor mij een goeie bok te laten komen. Nou, laat maar komen hoor, blèr blèr.

Een poos geleden hoorde ik een raar verhaal, dat mensen voor bok spelen. Die zijn gestoord! Laten ze het met hun eigen soort doen! Nee, ik wacht lekker op mijn bok. Het idee al... Blèr, blèr, blèr, blèr, blèr....

Bet-El

Beth-El



De Wüstelaan in Santpoort is een rustieke laan, die slingerend langs de zoom van het bos loopt. Bij de molen duikt de laan het groen in. Langs het oude badhuis, Chalet, Witte Paters om in Santpoort Zuid langs statige huizen richting dorp te gaan. Idyllisch, zou je de laan kunnen noemen. In mijn serie van tien tekeningen van Santpoort zijn er drie van objecten aan de Wüstelaan, en de molen, bij het begin. Dit keer begin ik met het minst opvallende object. Ook het enige object aan de oostzijde, op de Witte Paters na. Als kind kwam ik er al regelmatig langs. Een klein houten bouwval. Ooit een kerk geweest. Nou, kerkje. Santpoort was ooit een dorp met vele kleine kerkjes en kerken. Voor alle gezindten was blijkbaar plaats. Wellicht is Santpoort het ultieme voorbeeld van de verdraagzaamheid in Nederland. Ook betekende dit kleine kerkjes. Beth-El was niet groter dan een ruime woonkamer. Het Mosterdzaadje, daarentegen, was wel twee woonkamers groot. De Naaldkerk... Katholiek, dus immens groot, uitgaande van de verhoudingen tussen de kerken. De gereformeerde kerk in de Frans Netscherlaan had de afmeting van een grote gymzaal. Na de afbraak was er dan ook maar plaats voor twee redelijke villa's. De dorpskerk was ongeveer even groot, maar was qua uiterlijk gebouwd als een echte kerk. Die in de Frans Netscherlaan niet... Die kerk had ook het uiterlijk van een sporthal, of gymzaal.

Beth-El... Lijkt eigenlijk nergens op. Een houten gebouwtje, bijna sprookjesachtig en zal niet misstaan in een film van Walt Disney, als locatie. Een aantal jaren geleden is de houten schroothoop opgeknapt. Voor zover ik mij kan herinneren zijn vrijwel de originele kleuren gebruikt. Een beetje Pruisisch blauw. Een mooie kleur, vond ik toen, een mening die ik nog steeds ben toegedaan. Alles ziet er weer strak uit. Of er nu een kunstenaar in woont, of dat het alleen atelier is durf ik niet te zeggen. Het is in ieder geval in gebruik en vooral; weer opgeknapt en onderhouden.



Even verderop stond het klooster van de Witte Paters. Dat zei mij in het geheel niets. Voor mij een mystiek oord, alhoewel je af en toe zo'n witgejurkte man, of mannen, zich in het zichtsveld begaf. Door het groen kon je ze soms ontwaren. Op straat leken zij niet te komen. En wat daar gebeurde? Geen idee. Het was gissen. Ik kan mij herinneren dat er ook jongeren, of kinderen waren. Ook die werden van de straat gehouden, het wereldse leven ontzegd. Of hier sprake was van zedeloze handelingen durf ik niet nadrukkelijk te beweren, maar er gingen af en tie wel verhalen de ronde over. Ik was te jong om het te duiden. Ik was alleen bekend met het fenomeen "kinderlokkers". Omdat we dicht bij het bos woonden werden we met enige regelmaat door ouders gewaarschuwd voor deze kindlievende mannen. En snoepjes aan nemen van vreemden was uit den boze. Ooit stiekum wel gedaan, maar nimmer een persoonlijke ervaring met kinderlokkers gehad. Daar werden we dan ook goed voor gewaarschuwd. De roddel ging, dat het bij de Witte Paters soms ook zo ging...

Het gesloten bolwerk ging voor mij pas open in 1977. Ik begon toen aan de opleiding tot arbeidstherapeut en in november hadden we een introductieweekend. Met onze groep gingen wij naar de Witte Paters. Inmiddels was het geopend voor feesten en partijen, en werkweken of introductieweekenden. Veel is uit mijn geheugen verdwenen, maar de slaapzaal herinner ik mij nog. Een vrij grote ruimte, opgesplitst in allemaal hokjes, middels gordijnen. In ieder hokje  stond een bed, stiel en kastje. Het introductieweekend werd door menigeen, waaronder ondergetekende, erg letterlijk genomen. Ook onze klassendocent heeft zich bij een van de vrouwelijke cursisten geïntroduceerd. Een tijd hebben hij en ik een vriendschapsband gekend. Tot hij, jaren later, plots verdwenen was. In 2013 was hij in het nieuws als een van de meest verdienende zorgmanagers van Nederland, die voor miljoenen fraude had gepleegd. Toch lullig dat je rond je zeventigste pas door de mand valt...

Heel veel staat mij verder niet meer bij van dat weekend, noch van de Witte Paters. Niet zo heel veel later zijn de gebouwen gesloopt en nu staat er een lange witte flat... Een terrasflat. Vanaf de Delftlaan (Haarlem) steekt het gebouw storend af tussen het vele groen. Luxe appartementen. Daar mag je de horizon wel mee vervuilen. Eerlijk gezegd, die gebouwen van de Witte Paters verdienden ook absoluut geen schoonheidsprijs. Een echte verbetering kan ik het hele complex echter niet noemen.



Ja, in je jonge jaren zie je wel veel, maar beklijft het meestal nog niet echt. Het gaat voorbij, je slaat het ergens op je harde schijf op en is de tijd daar opent zich het geheugen. Zo herinner ik mij mijn eerste schaats gespartel op de Delft. Pal achter Beth-El. Met een stoeltje, houten onderbinders en vooral op de zijkant van mijn voeten voortschrijden. Toen al waren er de eerste tekenen van mijn enorme platvoeten. Schaatsen lukte mij voor geen meter. Dat zou ook lang duren en later kreeg ik er zelfs lol in. Hoe kan het een mens vergaan.

Beth-El was in mijn jeugd niet meer dan een bouwval. Om die reden heeft het waarschijnlijk nooit echt indruk op mij gemaakt. Pas later, na de renovatie had ik wel oog voor dit typische bouwwerkje. Als kind was vooral de omgeving van Beth-El wat in mijn herinnering is blijven hangen. Terugdenkend aan vroeger roept het al die herinneringen op. Erg associatief dus. Toch leuk.