maandag 23 maart 2015

De dorpskerk

De dorpskerk stond tegenover mijn lagere school. De school is inmiddels zo goed als gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Alleen een stuk van de ingang is behouden gebleven. De kerk stond dwars tegenover de ingang, aan de Burgermeester Enschedelaan. Een kerk due van buiten een bepaalde sfeer uitdroeg. Binnen werd de warme sfeer herhaald. Ondanks dat het een vrij donkere en eenvoudige kerk was had ik er wel iets mee. Meer dan een keer of drie ben ik er nooit in mijn leven binnen geweest, maar hoe vaak ben ik aan dit Godshuis voorbij gegaan? Vaak! Maar ook heeft de kerk mij een schuilplaats geboden. Wanneer wij verstoppertje speelden verschool ik mij graag aan de achterzijde, achter de dikke antieke muren.

Zoals ik al aangaf zat ik op de openbare lagere school. Toen nog de Adolf van Nassau school, tegenwoordig gewoon de Bosbeekschool. Wanneer je door de hoofdingang naar binnenkwam hing daar een zweem van geschiedenis. Als kind ervoer ik dat ook al. De kleine ramen, de tegelwanden. De zwaar op mijn schouders hangende gangen, betegeld met een enkele toiletunit, waarvan de deuren de Amsterdamse school verrieden. De lokalen. De herinneringen aan de school zijn zeer gevarieerd, doch voornamelijk negatief. Alleen de allereerste schooldag werd ik door mijn moeder gebracht. Vanaf dat moment ging ik alleen, voornamelijk te voet. Menigmaal heb ik een flinke omweg moeten nemen huiswaarts te keren. Een aantal jongens stond mij op te wachten. Dan werd ik stevig gepest en ook fysiek geweld werd (in zekere mate in een lichte vorm) werd niet geschuwd. Waarom ik zo vaak gepest werd is altijd een raadsel geweest. Wel weet ik dat mijn broers ook op deze school hadden gezeten. Onenigheid tussen mijn ouders en het onderwijzend personeel had er toe geleid dat mijn broers in Bloemendaal de lagere school voortzetten. Ik kan niet anders dan er van overtuigt zijn dat dir feit mijn schooljeugd negatief heeft beïnvloed. Het is nooit met zulke woorden gezegd, maar ik voelde een wrevel bij divers onderwijzend personeel, jegens mijn persoon. Die wrevel werd soms ook krachtdadig en vrij openhartig geuit.  Met mijn kort Amerikaans (kapsel) was ik een goed object. Zo heb ik voor in de klas, voor straf in de prullenbak gestaan, maar ook in de werkkast op de gang, "daar hoort immers een ragebol," en in de wc, "een pleeborstel hoort op de wc."

Alleen bij meester Pels heb ik een goed jaar gehad. Een oudere leerkracht. Eentje die het begreep en iemand die ieder met respect behandelde. Ooit vroeg ik een juf of ik haar fiets mocht binnen zetten (een populaire vraag bij de leerlingen). Toen zij mij vertelde dat ze het zelf wilde doen sprak ik het legendarische woord: "baby!" Het gevolg was dat ik geruime tijd een half uur voor de school begon aanwezig moest zijn en strafwerk moest schrijven. Misschien was het maar een week, mijn beleving is totaal anders: het leek wel meer dan twee maanden. Mijn eerste juf was juffrouw Blom. Ze droeg een hele strenge bril, maar was op zich nog wel aardig. De meester in de derde (of vierde) klas was een lul. Een vrij jonge vent, met glimmend zwart haar. Achterover gekamd, maar door de lengte viel het in een soort kuif. Zijn naam heb ik verdrongen. Het was al voordat hij mijn meester werd. Omdat ik sliste had ik spraakles. Na mij kwam Hessel. Die zat twee, drie, klassen hoger. Dus ik moest Hessel halen. Slissend natuurlijk. Nou, daar werd ik dus flink mee gepest... door de meester zelf. Als eerste had ik veel moeite met de leerkrachten, maar daardoor werd ik ook voor een aantal medeleerlingen een gewild pestobject. Ik ben heel wat keren via de zoom van het bos naar huis gelopen, om de confrontatie te vermijden.

Het toppunt was de zesde klas. Les van het toenmalige hoofd. Ook zijn naam is mij ontschoten. Ik moest voor aan in de klas zitten. Dat werkte blijkbaar niet. Vervolgens werd ik achterin de klas gezet, met mijn rug naar het lokaal. Dat werd mijn ouders te gortig en haalden mij per direct van school. Het laatste driekwart jaar lagere school zat ik op de Juliana van Stolberg (voorheen School met den Bijbel), onder heerschappij van meneer Griffioen. Een lange man met wit haar.

Terug naar de dorpskerk. Aan de andere kant van de kerk was een gemeenschapshuis. Na de dienst dronken de christenen nog een kopje koffie. Maar de ruimte werd ook gebruik voor andere zaken. Een van die zaken was de speeldag. Dat was op vrijdag, alleen weet ik niet meer of dat overdag of aan het begin van de avond was. Er kwamen veel kinderen op af. Je kon er spelletjes doen, knutselen of met de racebaan spelen. Een forse baan, met twee sporen, waar de snelste zich mocht bewijzen. Ik werd "baancommissaris". Dit hield in het uitzetten van de baan (iedere vrijdag een andere opstelling), het regelen van de spelers (en zorgde zelf vooral veel aan bod te komen) en aan het eind van de avond alles opruimen. Ook droeg ik de zorg voor het onderhoud van de autootjes. Met name de sleepcontacten sleten snel. Die moesten dan vervangen worden. Ik heb dat zeker een paar haar gedaan. Daarna werd ik de oud.

Vanuit de kerk was meneer Redelijker de avondopzichter. Een man waar ik het goed mee kon vinden en al snel kwam ik bij hem thuis. Hij woonden op de Terrasweg, tegenover de Chinees. Meneer Redeker was ook duivenmelker en vloog wedstrijden. Vooral vanwege de diertjes kwam ik er graag en steeds vaker. Waarom dit alle over is gegaan. Ik liet mij alles uitleggen en hij toonde de naakte, afschuwelijke, kuikens. Maar de duivenmelkerij kwam mij zeer als zeer boeiend over. En zo kwam ik gedurende een flinke periode bij hem thuis. De reden waardoor het contact verbroken werd en ik ook niet meer naar de speeldag kwam was in ieder geval geen leuke. Of het nu een ruzie was, of iets anders...ik mocht er niet meer heen en baalde daar flink van. Inmiddels weet ik hoe het in het leven gaat. Mensen waar je een innige band hebt en waar je soms veel komt kunnen plots uit je leven verdwijnen. Om vele redenen. Het is iets wat niet specifiek voorbehouden is aan de liefde.

Om de hoek bij de kerk was garage Jak. Een kleine dorpsgarage, die Datsun als dealermerk had. Of een ander Japans merk. Tegenwoordig bestaat de garage niet meer. Duidelijk niet mee kunnen komen met de ontwikkelingen van de tijd. Naast de garage was een klein pand en veel interessanter. Een klein kruidenierszaakje. Het belangrijkste was dat je daar snoep kon kopen. Drop, zwart op wit, kauwgom (met Donald Duck  plaatjes), zoethout, lolly's en noem maar op. Centendrop kostte ook echt een cent. Voor vijf cent had je een dropveter. Soms ruilden we, vijf centendrop tegen een dropveter. Maar voor je naar binnen ging, moest je eerst tellen, wat..., nee, hoeveel je kon kopen. Ook was het wel belangrijk dat je ongeveer wist wat je wilde kopen. De mevrouw achter de toonbank hield er niet van wanneer je treuzelde over je keuze. Dus zorgde dat je al het nodige wist, voordat de bel van de deur begon te rinkelen. Dan kwam mevrouw naar voren. Altijd met een schort, of keukenjas. Altijd het zelfde patroon, hele kleine bloemetjes. Ze staat ook nog steeds in mijn geheugen gegrift; een nors achtige dame, wat gedrongen en een vrij mannelijke ruw gezicht. Donkere, wat slordige haren. Ook haar gezicht had een norse uitstraling. Ze was niet altijd nors. Wanneer je voor vijftig cent of meer kocht kon er wel eens wat vriendelijkheid vanaf. Maar getreuzel..., dus voordat we naar binnen gingen telden we de centen en bedachten we al wat we wilden kopen. Toch veranderde dat regelmatig met de aanblik van al dat lekkers.

Bij de kerk nuttigden we dan onze lekkernijen. Soms er voor, soms achter de kerk, wanneer bepaalde gasten niet mochten weten dat je snoep had.

De kerk, die staat er nog net zo bij als in mijn jeugd. De garage en het winkeltje zijn verdwenen. Volgens mij staan daar nieuwe huizen. Ik zou het niet eens weten. Maar de kerk blijft voorlopig gewoon staan. De robuuste muren. De eenvoud, die de kerk zo aantrekkelijk maakt. Een stukje dorpsgezicht. Iets wat toch echt niet verloren mag gaan. Dat zou verdomd jammer zijn...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten