dinsdag 3 februari 2015

In den vreemde: wanneer de bergen branden (29)

Wanneer de bergen branden zit ik loom, iets onderuit gezakt, op het terras. De regen heeft haar laatste druppels op het pad uiteen laten spatten. Bladeren fonkelen van de dikke druppels in het vaal schijnende zonlicht. Ik tuur voor mij uit. Ik zit droog, onder de overkapping van het terras. Steeds feller branden de zonnestralen door het dunne wolkendek. Voor mij begint de berg te branden. Pluimen stijgen traag op. Hier en daar, dik en dun. Het lijkt of overal de bomen schroeien van vuur. Vlammen zijn er niet. Vuur ontbreekt. Brand zonder vuur. Hoe feller de zon, des te dikker dansen de wolken het bos ontstijgend. Ik draai mijn hoofd naar links, de bergen daar. Dikke pluimen dwalen boven de kronen. De wolken stijgen op uit het niets. Sommige houden op te stijgen en verdwijnen traag in het niets. Andere zoeken elkaar op om samen te smelten tot een ondoorzichtig dikke brei van waterdeeltjes. Langzaam stijgend en uiteindelijk op te gaan in de wolken die eerder hun druppels op de aarde hebben laten vallen. Ik buig naar voren en steek een sigaret op. Een kringetje dwarrelt omhoog en lost snel op. Sneller dan waar ik naar kijk. Ik sluit mijn ogen, koesterend in de zon. Mijn oren horen. Het gekwetter van vogeltjes. Overal zijn kleine vogeltjes met diverse uiterlijken. Al weken pogen wij te achterhalen tot welke soorten en families de kleine fladderaars gehoren. Wij komen er niet uit. De soorten komen niet overeen met de soorten op de iPad. De geluiden klinken anders. Het prachtige gezang echter streelt mijn oren, keer op keer. Zuivere noten, levendige melodieën. Vrolijk gekwetter. Ondertussen is de zon weer schuil gegaan achter een grijze massa. De eerste druppels spatten alweer op het stenen pad naar de weg. Grijs zijn nu de bergen, verscholen achter een gestage regenval. Ondertussen zingen de vogels of de zon de aarde nog steeds verwarmt. In rijen valt de regen gestaag, vrijwel loodrecht, naar beneden. Het geluid van opspattend water onder de wielen van de passerende auto's.

Een lichte koude trekt van de stenen vloer door mijn sokken omhoog. Het is niet onaangenaam buiten, evenmin uitnodigend. Het weer zit er tussen in. De temperatuur danst op en neer, afhankelijk van de dikte van het wolkendek. Mijn bovenlichaam voelt behaaglijk en blijf het gezang van de vogels aan horen. Het intrigeert, het streelt het gehoor. Soms wil ik wel zo een gevleugelde vriend zijn. Onbezorgd. Vrij. Is dat een vink, een mees, mus of ander soort?



Wederom breekt de zon door het wolkendek. Desondanks is het nog niet geheel gestopt met regenen, maar de bergen beginnen weer voorzichtig te branden. Op de zachte wind verschuift de rook zich zonder haast opzij. Bij de bergen, links van mij, ontbreekt de wind en klimmen de pluimen langzaam hemelwaarts. Een nauwelijks waarneembare schaduw. Do zon twijfelt haar stralen in volle glorie op de aarde te laten stralen. Dan worden de schaduwen scherp en contrasten groot. De bergen links zijn uit beeld. Een dikke massa pakt zich samen om het bos te verlaten. Hoger en hoger, tot zij zich weer samenvloeien met de wolken van de regen. De vogels worden stiller onder de snel brandende zon. Niet voor lang. De schaduwen worden milt, contouren vervagen. Het gekwetter neemt direct weer toe. Overal schieten de kleine diertjes van tak naar tak. Snel, of ze haast hebben. De schaduwranden zijn verdwenen, maar regendruppels blijven zich in het wolkendek nestelen. Steeds meer kleine vogels. Het lijkt of de mussen in de vijg wachten tot wij hen weer voer brengen, zoals de afgelopen dagen. De zon schijnt nu weer krachtig. In de bergen wordt het helder. Hier en daar stijgt nog een klein plukje op om snel te verdampen en te verdwijnen in het niets. Geamuseerd kijk ik toe hoe twee duiven elkaar verleiden. Een auto passeert met hoge snelheid. Water spat al niet meer op. Snel was het water verdwenen. Van het wegdek, uit de bergen. Of de tekenaar met zijn potlood de lijnen opnieuw trekt. De randen van de bergen, de contouren van de bomen. De schilder brengt kleur terug en maakt de bomen weer groen, schildert de lucht blauw. Te weinig verf, het blauw verdwijnt. Het nieuw water verbleekt het groen. Nauwelijks merkbaar daalt het water in haast nevel zo fijn. Het hele spel herhaalt zich. Opnieuw en opnieuw. Telkens branden de bergen, kwetteren de vogels en doen auto's het water weer opspatten. Snel achtereenvolgend van droog naar nat, van nat naar droog. Ik rek mij uit. Als geplakt aan het terras blijf ik zitten. Mijn voeten versteend, mijn torso warm. Wanneer de bergen branden zit ik graag op het terras en geniet van de natuur om mij heen. Genot....

Geen opmerkingen:

Een reactie posten