maandag 23 februari 2015

Mosterdzaadje

Het Mosterdzaadje



Waar de naam vandaan komt, weet ik eigenlijk niet. Het Mosterdzaadje, inmiddels een begrip. Een geweldig concept. Er worden goed klassieke concerten gegeven, maar er is geen entree. Een ieder kan bijdragen wat hij if zij kan, of wil, missen. En dat gaat al zo'n dertig jaar. Dat is ook zo'n beetje de tijd geweest van mijn laatste echte expositie. Die was in het Mosterdzaadje, toen nog in een vrij pril stadium. Paula Blom, en haar man Pim, zwaaien daar de scepter. Paula, en haar zus Lilian hebben ooit een paar keer op mij gepast. Ik was te jong om het mij nog te herinneren. De ouders van Paula en Lilian waren vrienden van mijn ouders. Zodoende kwamen we bij elkaar over de vloer, al woonden zij een eind verder in het dorp. De straat weet ik niet meer, maar de familie Blom woonde op een hoek. Erg veel ben ik er niet geweest, maar ik kan mij herinneren daar wel langs geweest te zijn, ook alleen. Wat mij nog bij staat is dat ik hun moeder een hele aardige vrouw vond.

Dan zijn er jaren dat een ieder zijns (en haar) weegs ging. Tot ik via het Mosterdzaadje weer contact kreeg. Later woonde achter een vriend van mij Louis Ferron, de Haarlemse schrijver. Daar zag ik een aantal keer een opvallende verschijning. Creatie gekleed met een wilde bos haar. Later bleek dat dit Lilian Blom was, partner van Louis. Met Louis heb ik wel eens heel bescheiden contact gehad, een praatje onderweg (toen niet eens wetende dat hij schrijver was). Louis woonde in het zelfde rijtje als de schrijver Durlacher. zijn dochter is schrijfster en getrouwd met Leon de Winter. Maar nu dwaal ik af. Louis overleed en via de Haarlemse kunstscene en vooral internet, kwam ik weer in contact met Lilian, tegenwoordig ook vermaard schrijfster. Of moet ik zeggen auteur. Via het Mosterdzaadje blijkt maar weer eens hoe klein de wereld is. Wanneer Paula met het Mosterdzaadje begon durf ik niet te zeggen. Dat zal eind jaren Zeventig, begin tachtiger jaren van de vorige eeuw zijn.

Ooit gebouwd als kerkje. Het staat dan ook niet voor niets aan de Kerkweg. Dat het een kerkje was, moet toch geruime tijd voor mijn geboorte zijn geweest. Zo lang als ik leefde wist ik niet beter dat er een timmerman in het pand huisde. Heerlijk, als kind genoot ik van de geur van vers zaagsel. Verder was het er altijd, in mijn geheugen, een bende. Overal hout en houten spullen. Schots en scheef en rommelig. Nu is het altijd zo, dat wanneer je vanuit je eigen beleving schrijft dit nimmer opgevat mag worden als geschiedkundige uitlatingen. Misschien is alles wat ik hier noteer wel pure onzin. Nonsens... Maar al die onzin is wel mijn geheugen, mijn herinnering.

Liep je richting Terrasweg, dan had je op het hoekje Stuit. Dat was de dorps poelier. Daar kwam ik regelmatig, met mijn moeder en later alleen, om kaas en vleeswaren te kopen. De eerste keer alleen weet ik nog. Met een briefje ging ik daar naar toe. Gaf het briefje, maar was te schijterig oom iets te zeggen. Eigenlijk ben ik nog steeds te schijterig om iets te zeggen, maar tegenwoordig heb ik de bekwaamheid worden neer te schrijven. In hoeverre dit kwalitatief iets voorstelt...geen idee. Maar goed, in de winkel hielpen de dochters Stuit. En hoe jong ik ook was, eigenlijk was ik verliefd op een van hen. Volgens mij de jongste, maar nog altijd wat jaartjes ouder dan ikzelf. Net zoals Paula moet zij ook ongeveer de leeftijd van mijn jongste broer hebben gehad. En hij is al zes-en-een-half ouder als dat ik ben.



De Kerkweg was verder niet zo een bijzondere straat. Over het algemeen stond het straatje bekend als een straat waar minder gefortuneerde mensen woonden, dan wel met wat minder verstandelijke kwaliteiten. Er woonde ook nog een meisje uit mijn klas op de Kerkweg. Volgens mij (vanaf de poelier bezien) een hoek verder dan het Mosterdzaadje. Haar naam is mij ontschoten. Het was een wat lelijk, fors, bleek meisje. Een beetje vergruist, maar bij voorkeur ging ik met dat soort kinderen om. Niet vanuit zieligheid, maar ik had oog voor wat ze waard waren. Naar mijn idee had zij ook nog wel een oogje op mij. Nu wil ik het eigenlijk helemaal niet over haar hebben, maar over haar vader. Hij had een rijschool. In het dorp waren al twee andere rijscholen. In eerste instantie is dat geen probleem, maar de concurrentie was moordend. Daar liet ik mij echter niet door leiden. Nee mijn keuze voor rijles was een keuze voor het kleinste autootje. Met de gedachte dat snel onder de knie te hebben en het feit dat het overzichtelijk was groeide mijn vertrouwen. Ondanks dat ik er met enige moeite in paste zat ik er goed in. Voor rijles een prima auto; klein, licht, overzichtelijk. Een Fiat, de opvolger van de 500, en een slag groter (de 127?). In ieder geval werkte deze opzet. Ik moest afrijden op een zaterdagochtend. Ik had een pak aangetrokken, maar had mijn sloffen nog aan... En ik ging diep gebukt onder een stevige kater. Desalniettemin slaagde ik in één keer, wat in die tijd ook nog eens vrij bijzonder was. Dat meisje heette Wilma, voor zover ik mij herinner. Zie, zo'n naam komt dan toch weer boven.



Grappig, een pandje in een, in feite, nietszeggende straat en tal van herinneringen komen boven drijven. Natuurlijk is het wel een pand met uitstraling.  Ik was er destijds ook trots op er te mogen exposeren. Een expositie met een bescheiden opening. Anders dan mijn eerste echte expositie in de Ark (Haarlem), wat een echte happening was. Nee, hier was het ingetogen. Ook mijn werk hing, op de een of andere manier, met een zekere ingetogen uitstraling. Op de witte wanden leek mijn werk al kleiner. Door de ruimte kreeg het zelfs iets van een serene uitstraling. Achteraf hingen daar ook echt mijn eerste werken. Na al die jaren zie je hoe je groeit en je een stuk kwaliteit ontwikkelt. Niet alleen qua techniek, ook ten aanzien van de onderwerpen. En schilderen is net als schaatsen. Doe je het een tijd niet en je begint weer ben je het niet verleerd. Wel heb je ook nu even de eerste slagen nodig, maar dan heb je het weer te pakken.

Dat ik tijdens mijn expositie in het Mosterdzaadje niets verkocht heb verbaast mij achteraf niet. Het waren aardige werkjes, maar toch nog vrij amateuristisch. Bovendien zaten we ook toen in een economische crisis. Een maand duurde de expositie. Daarna ging mijn leven gewoon weer verder.

Nu ik, sinds twee jaar, het tekenen en schilderen formeel als professie beoefen moet ik ook eigenlijk weer eens echt exposeren. Inmiddels heb ik op markten en evenementen gestaan, maar een echte en eigen expositie heb ik nog niet gehad. Aanvankelijk was mijn idee: in de jaren tachtig was mijn laatste expositie in het Mosterdzaadje, mijn eerste expositie (in mijn nieuwe kunstenaarsbestaan) zou eigenlijk ook in het Mosterdzaadje plaats moeten vinden. Ik vrees dat mijn eerste expositie wellicht niet eens in Nederland zal zijn. Sowieso ben ik zo'n eikel die vooral bezig is met het maken, en erg slecht is met de "commerciële" kant. Natuurlijk heb ik in 2014 wel mee gedaan aan de Haarlemse Kunstlijn en ook ben ik via internet wel actief, maar in feite had ik al eerder actie moeten ondernemen en dit jaar in het Mosterdzaadje moeten hangen. Dat zit er helaas niet in. Bovendien is het Mosterdzaadje een zeer populaire expositielocatie geworden, dat je maar een keer per jaar jan inschrijven en het voorlopig al helemaal volgeboekt is. Al loop ik tegen de zestig, ik blijf op dezelfde manier aanklooien, als toen ik halverwege de twintig was. Op sommige gebieden lijkt de mens slecht leerbaar...



Het Mosterdzaadje... De herinnering roept een gevoel van weemoed op. Mijn jong volwassenheid, alhoewel ook mij prille jeugd. Klasgenootjes, een aantal woonde in de buurt van het Mosterdzaadje. Het was een straat waar je regelmatig door heen fietste. Een gezelliger straatje, dan de naastgelegen Burgermeester Enschedelaan. Daar stonden  nieuwe, moderne huizen. In dat stuk woonde ook nog twee klasgenootjes van me. Schuin tegenover elkaar. Ik weet alleen bij God hun namen niet meer. Wel herinner ik mij van een van hen de geur van het huis nog. Er hing altijd een mengeling van een sterke etenslucht met luierzalf lucht. Een onprettige lucht. Bovendien was het er altijd een zooitje. Was het niet de familie Fris, die daar woonde? Tenminste, die naam komt boven drijven. In ieder geval vond ik de lucht daar niet fris.

Vroeger waren de klassen groot en de kinderen kwamen uit het hele dorp verspreidt. De nieuwbouw achter de Terrasweg was overigens wel een potentieel gebied de lagere scholen te bevolken. Vanuit het "oude" dorp was de verspreiding veel groter. Stef, een half Indonesische jongen (in die tijd toch nog een zekere bijzonderheid) woonde het verste weg, in de nieuwe huizen, vlak langs de randweg (waar tegenwoordig de fly-over naar Velserbroek loopt). Bij Stef kwam ik ook thuis. De meeste van mijn vriendjes uit de klas woonde in de nieuwe huizen... Net als de meeste vriendinnetjes. De kinderen uit het "oude" dorp waren duidelijk minder favoriet. Of ik minder favoriet bij hen was, of zij bij mij... Ik denk dat het duidelijk van beide kanten kwam. Uitzonderingen waren er natuurlijk absoluut. Wanneer ik er zo bij stil sta realiseer ik mij dat ik vroeger vrij veel bij andere kinderen thuis kwam. En zeker meer dan omgekeerd. Misschien omdat zij veel meer uit "jonge" gezinnen kwamen.

De laatste keren dat ik in het Mosterdzaadje was, was ik daar in een heel andere rol. Ook had het Mosterdzaadje dan een hele andere functie: vergaderruimte. De wijkraad van Santpoort houdt daar maandelijks hun vergadering. Als raadslid van de gemeente Velsen  ging ik, met enige regelmaat, een aantal wijkplatformvergaderingen langs. Die van Santpoort (Noord) was er een van. Tijdens zo een vergadering werd het opeens een achenebbisj pand. Dat kwam niet alleen omdat het er dan meestal rommelig was, doch zeker ook het dorps gezeur. Vooral ouderen mensen en volk dat zo zuur is dat de planten, waar ze langs lopen, gaan hangen. Mensen bij niets goed is, overal kritiek op hebben, maar het verdommen zelf echte verantwoordelijkheid te nemen. Ja, die vergaderingen waren een regelrechte kwelling. Als raadslid werd je vaak, en nog op onterechte gronden, de discussie ingetrokken. Discussies op niks.en het waren altijd dezelfden die het hoogste woord van kritiek uitten. Daarnaast had je de bemiddelaars types. Altijd voorkomelijk, aardig en geïnteresseerd, maar ondertussen een mening met zich meetorsend waar zelfs een aardbeving met de kracht van 8 op de schaal van Richter, geen spat verandering in kon aan brengen. Gelijk of niet, zíj hadden gelijk! Ach, wat heb ik mij daar soms zitten ergeren. En altijd dezelfde, gemiddeld toch zeker boven de pensioengerechtigde leeftijd en maar zeuren, dan wel vooral laten merken dat zij het beter wisten, dan wie ook in de zaal. Wanneer er twintig man (waarvan de helft,  politici) in de zaak zat, was het een drukbezochte vergadering. Van die twintig zat zeker de helft te zuurpruimen. Nadat ik mij realiseerde daar vooral als toehoorder aanwezig te zijn én ik in de auto zat, begon ik stapvoets weg te rijden. Hevig associërend over dat gepeupel dat niets beters te heeft, dan eindeloos zeuren en moeilijk dien,  en hiermee zich een bepaalde status toebedeeld kreeg, anders deze zich wel zelf toe-eigende.

zaterdag 21 februari 2015

Stokstijf

" Zie je daar wat?"

" Nee, en jij aan jou kant?"

" Ik dacht het niet..."

" Hé, daar, daar in de verte!"

" Roofvogel!"

" Alarm geven? "

" Wacht nog maar even. Hé kereltje daar, even terug komen."

" Weet je niet hoe die heet?"

" Nee, ken dat joch niet... Ken jij hem wel?"

" Ook niet. Hé kereltje, je hoorde toch wat mijn buurman zei? En jij daar, voor jou geldt dat ook. Terug komen!"

" Even kijken, nee, daar ziet ook alles er rustig uit."

" Wat is dat links?"

Alle koppen draaien naar links. Net als dat ze gelijktijdig naar rechts draaien, of waar zij zich dan ook maar op focussen. Een paar meter verder spelen wat kleintjes. Drie staan er rechtop en speuren de omgeving af. Vooral de lucht, immers de grootste bedreiging komt voor ons uit de lucht.

" Nou, ik ga weer even in het hol lijken."

" Als je maar niet te lang wegblijft hoor."

" ja, toereledoki, dat bepaal ik zelf wel."

" Maar we worden afgelost!"

" jullie wel, ik nog niet. Ben zo weer terug."

Alle blikken gaan naar rechts en blijven even onbewogen in die richting gericht staan, waarna iedereen even een andere kant op kijkt, tot alk e drie weer dezelfde kant op kijken.

" Zo, daar ben ik weer. Nog iets gezien?"

" Nee, het lijkt erg rustig."

" Oh, maar dan moeten we juist heel erg opletten."

" Jongens, en nou komen jullie terug, ik blijf niet waarschuwen!"

" Meneer, u waarschuwt helemaal niet. U zegt alleen dat we terug moeten komen,"  spreekt de brutaalste van het stel. Onderwijl lopen er drie naar de ingang... Een van de ingangen... van het hol.

" De jeugd wordt ook met de dag brutaler."

" Ach man je stelt je aan."

" Ja, je stelt je aan."

" Ik sluit me bij de anderen aan. Je stelt je aan."

"Hé, kijk. Dat is een grote vogel."

" Hij komt deze kant op."

"  Een bedreiging?"

" Ja," klonk het uit drie monden.

" ALARM!!! Wegwezen, naar het hol, zoek de dichtstbijzijnde ingang! Roofvogel!"

En als een speer waren alle stokstaartjes onder de grond verdwenen. Behalve de vier wachters, bij de grote ingang van het hol. Zij zouden pas naar binnen gaan, wanneer de dreiging te groot was. In uiterste nood werd dan vanuit het hol de lucht afgetuurd, om te kijken dat het gevaar verdwenen was. Misschien is het stokstaartje wel het meest alerte dier van het gehele dierenrijk. En dan nog kwam het voor, dat niet iedereen op tijd een van de ingangen bereikte. Dat was altijd een naar gezicht. Meestal vlak voor het hol, vlak voor de ogen van de anderen, dat de vogel zijn klauwen in de rug van een stokstaartje zette en met een sierlijke zwier de thermiek weer opzocht. Soms wist een stokstaartje zich nog te bevrijden, wat niet altijd een levensreddende actie was. Vooral omdat de hoogte al te groot was, of dat het diertje vervelend neer kwam. Dan maakte de grote vogel een duizelingwekkende salto, vloog als een raket naar beneden, om dan weer direct stijgende zijn prooi mee te nemen. Stevig gehaakt aan de sterke klauwen van de vogel.

Dit keer waren alle dieren op tijd in het hok.

" Kijk daar gaat ie..."

" Waar dan?"

" Dáár! Richting de berg."

" Nou, jij bent ook blind, zelfs ik zie hem."

" Gelukkig gaat ie weg. Is iedereen er nog?"

" Jaah!"

" Hier ook."

" Net als hier."

Langzaam steken de diertjes hun koppies weer uit het hol en inderdaad, ze waren op tijd.



Een dag van een stokstaartje is vooral een dag van waakzaamheid. Wat ze ook doen, altijd staan er een paar op wacht. Zijn ze wat verder uit elkaar, staan ze zo opgesteld dat ze elkaar altijd kunnen zien en bij onraad de alarmbellen kunnen doen rinkelen. Wat precies het gevaar voor ze is realiseren ze niet. In ieder geval komt het grootste gevaar uit de lucht. Maar niet alleen. Een paar weken geleden nog is er eentje uit de groep door een slang gepakt. De slang zagen ze veel te laat en reageerden met veel te veel paniek, waardoor eentje de verkeerde kant op ging. Nou ja, eigenlijk ging ie juist niet, waardoor de slang tie kon slaan.



Toen de nacht gevallen was waren ze allemaal weer bij het hol. Rustig slapen. Ontspannen, heerlijk gewoon. Toch bleef er bij iedere uitgang een alert. Immers ook in de nacht loert het gevaar.in het hol kropen de diertjes dicht bij een. Elkaars warmte zoekend. Het mochten dan wel de tropen zijn, diep in het hol kon het goed kil zijn. Koud zelfs. Bij de eerste zonnestralen ontwaakte iedereen weer. Sommige duidelijk met last van ochtend humeur en anderen fris en vrolijk. Die laatsten waren ook als eerste buiten. Vrijwel altijd vergezeld door de jonkies. Die jonkies mochten immers niet naar buiten, wanneer er geen volwassen dier in de buurt (en buiten) was. Die waren nog te speels om al voldoende waakzaam te zijn. Deze ochtend boften ze, want de ouderen waren er vroeg bij. Rond alle uitgangen van het hol speelden en dolden de jonge diertjes en soms speelde een ouder dier mee. Maar goed, dan kon dus weer alleen wanneer er minimaal twee oudere dieren bij de kleintjes in de buurt waren. Zoals dit keer.

Bijna iedere dag kwam er een groot monster langs. Groot, maar niet gevaarlijk. Dat hadden ze inmiddels wel geleerd. Het monster maakte veel lawaai en bewoog voort op ronde dingen. Op een afstandje van het hol bleef het monster staan. Hoe meer stokstaartjes buiten waren, des te langer bleef het monster staan. In de monster zaten ook allemaal dieren.  Ach, inmiddels sloegen de dieren er geen acht meer op. Toch bleven ze het monster goed in de gaten houden. Je weet maar nooit.



Een erg spannend leven leiden de stokstaartjes dus niet. Eigenlijk een heel saai leven alleen, ja, wel altijd opletten. Bijna niks anders dan opletten. Ze wisten natuurlijk dat zij voor een hoop dieren een aangename prooi zijn. Zelf zijn de stokstaartjes vegetarisch... Alhoewel zij af en toe een stukje vlees goed kunnen bekoren. En hun eten? Soms erg moeizaam. Andermaal is er een weelde en overvloed. Het blijft scharrelen. Ook voor vegetariërs. De andere kant, het is wel altijd gezellig. Ze leven in grote groepen en gedragen zich uitermate sociaal. Ze zorgen voor elkaars kleintjes, letten op elkaar en eigenlijk zie je nooit een stokstaartje alleen. Wanneer dat is, is er iets ergs aan de hand.

Een leven met zo weinig, vooral gericht op eten en opletten en een sociaal leven, kan voor de betrokkenen een prima leven zijn. Niet ieder dier is avontuurlijk of heeft bewijsdrang. Soms werd wel gegrapt: " Karl Marx heeft het socialisme van de stokstaartjes af gekeken..." Jammer dat Lenin niet eerst naar de tropen is gereisd, alvorens het communisme in te voeren. Daar de stokstaartjes had geobserveerd, dan was het communisme vele malen succesvoller geweest!"

woensdag 18 februari 2015

De Naaldkerk


De Naaldkerk.




Hoog boven de boomtoppen torent de groene spitse punt uit. Voor zover mogelijk, vanuit de weide omtrek zichtbaar. Niet zo heel lang geleden passeerde ik de kerk. Het was de kerk niet meer uit mijn jonge jaren. De kerk toonde een verlatenheid. Het groen naast de kerk verwilderd, de grasperken aan de voorzijde keurig gemaaid, maar zonder geschiedenis. Ooit ben ik een keer in de kerk geweest. Samen met mijn moeder, wij bezochten een kerstmis. Of kerstzang. De binnenkant maakte mij, ondanks mijn jonge jaren, droevig. Donker en kil kwam het alles mij over. Zwaar en afstotend. Waarschijnlijk de reden nimmer meer door de gebogen deuren de kerk meer naar binnen te zijn gegaan.

Toch is de Naaldkerk een wezenlijk onderdeel van mijn jeugd geweest. De kerk, die leefde aan de buitenkant. De eerste communie, de pinkenveiling, de nonnen, noem maar op. De diensten niet te vergeten. Velen die ter kerke gingen passeerden immers ons huis, meestal tijdens het moment dat ons gezin aan het ontbijt zat. Wellicht wisten wij beter wie de zondaars waren, dan meneer de kapelaan. 

Mijn geboortehuis bevindt zich (het bestaat immers nog) om de hoek, in de Frans Netscherlaan, naast Klavertje Vier en juffrouw Willems. Juffrouw Willems was van een andere kerk en tevens een gewaardeerd leerkracht van de School met de Bijbel, pal tegenover onze woning. In mijn jonge jaren was de Nederlander nog vele male verdraagzamer. Dit maakte dat er niet alleen nog kippen (en een Haan) in de straat gehouden werden, maar ook dat het heldere gelui der klokken ons met de regelmaat van de klok aan de aanwezigheid van de kerk deed herinneren. Bruiloften en begrafenissen. Uitbundig of statig, de klokken luidden. Doordringend en langdurig. Dit is geen beleving van een klein kind, bij wie alles nog groot was en tijd een lang begrip. De klokken beierden een kwartier. Net als voor de missen, dat de kerk haar zielen opriep ter kerke te gaan. Op zondag zeker twee keer. Het geluid, vele malen harder dan het meest lawaaiige vliegtuig, voelde je in je maag nagalmen. Later, waarschijnlijk rond mijn pubertijd, presteerde Ed Willems het om met de muziek vanuit zijn zolderkamer het galmen der klokken ruimschoots te overstijgen. In mijn herinnering dan ook de eerste keer dat de buurt klaagde over geluidsoverlast. Niet het galmende brons, maar de popmuziek van Ed. De kerk accepteerde je. De kerk hoorde er bij, ook wanneer je van een andere kerk was, of het geloof cynisch benaderde. Dit laatste was in ons gezin een hardvochtige aanwezigheid. Het cynisme jegens kerk en religie. Ons gezin wist hier zelfs uiting aan te geven. Tijdens het zondagsontbijt liepen de katholieken van rechts naar links langs ons raam. De gereformeerden in omgekeerde richting (aan het begin van de Frans Netscherlaan was ook een kerk, gereformeerd, maar inmiddels afgebroken). Tijdens het tikken van het eitje probeerden we gekke bekken te trekken of anderszins de aandacht van de passerende kerkgangers. Bij voorkeur wanneer de katholieken op weg waren naar huis en de gereformeerden juist naar de kerk togen. Lukte het de aandacht te trekken was de onderbroekenlol kompleet, daar de vrome wandelaar mijn zijn gezicht tegen de takken van onze els liep. Dat deed vast pijn. De els, stond bij de oprit, tussen ons huis en het huis van juffrouw Willems. Dat ik bij juffrouw Willems langs ging om bijbelverhalen te horen gaf mij de bijnaam "Christenkind", waarbij met een harde G het woord aanving.

In mijn jonge jaren werden de kerken nog behoorlijk bezocht. De dorpelingen van katholieke huize arriveerden meestal te voet, terwijl de gereformeerden in toenemende mate met de auto richting kerk gingen. De straat stond vol geparkeerd en zo wist je al snel wie welke auto bezat. Een voor ons gezin belangrijkere wetenschap dan kennis van het Heilige Woord.

Mede door het intensieve kerkbezoek gebeurde er veel rond de Naaldkerk. Tevens lag er naast de pastorie een bescheiden nonnenklooster. De eerste jaren zagen we met regelmaat de pinguïns in rij van de kerk naar hun klooster gaan, dan wel in omgekeerde volgorde. Nadat het klooster een tijdlang als woonhuis heeft dienstgedaan is het momenteel een Bijna Thuis Huis, een plek waar je rustig kan sterven. Ook de pastorie is de pastorie niet meer. Volgens mij zit er een soort crèche in, en een bedrijfje. De nonnen zijn verdwenen. De aftakeling heb ik in de zestiger jaren mee gemaakt. Leken zijn eerst op pinguïns, later verplaatsten zij zich als grijze muizen, een enkeling nog met een kapje. Het aantal kromp... De wereld van het katholicisme ging in Santpoort langzaam teloor.

De pastoor (of kapelaan) was voor mij een man op afstand. Een soort abstract object. Maar, met Sint Maarten ging je als eerste naar de pastorie! Daar kreeg je tenminste snoep! Niet de pastoor stond aan de deur, maar een wat uitgedroogde vrouw, waarschijnlijk de dienstbode van meneer. Zij deelde de snoeppakketjes uit. Ja, er was werk van gemaakt, want er waren allerlei snoepjes en feestelijke zakjes gestopt. Veel later werden er mandarijnen uitgedeeld bij de pastorie. Na deze buit ging het door naar de nonnen. Ook daar werd gul gegeven, zoals overigens ook de katholieke leken, in de omliggende straten, scheutig waren met het delen van zoete lekkernijen. Sint Maarten was een hele happening, waar je jaren genot van kon hebben.

Een andere happening was de pinkenveiling, ergens in het voorjaar. Een goed katholiek zal mij precies kunnen vertellen wanneer, want er lag een link tussen Pasen, Pinksteren en de pinken. Santpoort was nog een enigszins boeren dorp. Zoals boer Markerink, die zijn boerderij op de Burgermeester Enschedelaan had, tussen de rijtjes huizen. En zo waren er meerdere voorbeelden. Niet alleen keuterboertjes, want buiten de bebouwing bezat men land en liepen de koeien. Dit alles maakte wel dat met de pinkenveiling de straat vol was met tractoren en aanhangers. Soms ontsnapte er een en rende door de straat. Met de nodige bombarie altijd weer terug naar de kerk, waar de veiling aan de zijkant van de kerk gehouden werd.  Wat het allemaal inhield wist ik als kind niet, maar ik vond het machtig mooi. Allemaal van die boeren, velen droegen blauwe werkjassen en platte petten, die tijdens de verhitte onderhandelingen wat achterover geschoven werden. Dikke sigaren, die in de mondhoeken bleven hangen tijdens het bieden. Het handengeklap en de flappen geld. Er hing een landelijke sfeer, maar vooral een gemoedelijke, gezellige sfeer. Wanneer het even kon stond ik er naar te kijken. Overigens altijd achter het hek, op het trottoir. Of dit nu was uit bescheidenheid, of dat ik gewoon niet bij de pinken mocht kan ik mij niet meer herinneren. Wel was het een aangelegenheid waar ik, als onkerkelijke, eigenlijk naar toe mocht. Dat paste niet in ons gezin.

Tja, wat mij echt jaloers maakte was de jaarlijkse gang van bruidjes en bruidegommen. Jonge kinderen, van top tot teen chique gekleed, de meisjes in maagdelijk wit, de jongens in zwarte pakken. Je zag ze een voor een richting kerk gaan. Tenminste, ze verdwenen in de pastorie. Een poos gebeurde er niets, tot een optocht van de jonge kinderen, vanuit de pastorie liep, door de tuin van de kerk (de pinkenveiling was er in ieder geval niet op dat moment) om via de boogdeuren de kerk te betreden. Wat het was hoorde ik vele jaren later. Zelfs toen zei Heilige Communie mij eigenlijk nog niks. In mijn jonge jaren kon ik dit ritueel in het geheel niet thuisbrengen. Het had iets mystieks. Ze liepen keurig in een rij, jongetjes achter elkaar, meisjes achter elkaar en de jongens naast de meiden. Altijd gedacht dat die kinderen echt gingen trouwen.



Van heel andere aard is de herinnering aan de Bintangs. Ja, de Naaldkerk roep bij mij de herinnering aan de Bintangs op. Aan de andere kant van de Naaldkerk stond een leijk gebouw. Wellicht ooit onderdeel van de jongensschool geweest, maar eind jaren zestig jeugdhonk, padvinders hok (katholieke padvinders natuurlijk) én oefenruimte. Een enorme knal oranje Mercedesbus stond dan naast de kerk. Met dikke zwarte letters stond er Bintangs op. Uit het gebouwtje drong de muziek in luide klanken door alle spleten en dunne muren naar buiten. Ik zat soms op het lage hekje (om het betreden van de grasperkjes voor de kerk te voorkomen) en luisterde. Het klonk swingend, maar dof. Moderne muziek, wat mij verder weinig zei. Televisie hadden we nog niet en de radio stond altijd op de zender van Arbeidsvitaminen en hoorspelen. Een platenspeler was in ons huis niet aanwezig... Dus wat kan je verwachten dat de Bintangs mij iets deden? Niets dus.

Op een keer kwam zo'n ruige gast (iemand was voor mij snel een ruige gast, in die tijd) naar me toe, zuigend aan een sjekkie, waarvan ik later begreep dat er niet alleen tabak in verwerkt was. Van dichtbij leek het helemaal niet zo een ruige gozer, en bovendien was ie aardig. Even later zat ik in de ruimte de oorverdovende herrie aan te horen, waarbij mijn hart de muziek als pacemaker leek te ervaren, door het gedreun in mijn lichaam. Ik denk dat ik een keer of drie binnen ben geweest. Ik had verder weinig met die muziek, noch met de band. Pas veel later hoorde ik van de Bintangs op radio en tv. Ik heb zelfs nog voor het Millennium een CD van ze gekocht.



De Naaldkerk. Heeft meer betekent, dan ik mij in mijn jonge jaren realiseerde.  De kerk stond voor mij ook niet bekend als symbool van het geloof, maar meer als symbool van mystiek en voor "er gebeurt nog eens wat". Zelfs tijdens het dorpsfeest had de kerk nog een rol. Op woensdagavond (nog steeds begrijp ik) wordt het "rondje kerk gehouden". Een wielerevenement met diverse gezichten. Echte snelle jongens, tot de dorpsidioten die ook nog genoeg energie hadden voor een rondje kerk, alvorens vele rondjes bier te nuttigen.



De Naaldkerk, staat daar als een fier symbool van een voorbij verleden. Eenzaam, of het niet meer tot het dorp behoort. De kerk straalt nu eenzaamheid, ja zelfs verdriet uit. Zo veel mee gemaakt, zo een rijk verleden, en nu een stil object aan de rand van een dorp. De volgende keer dat ik er aan voorbij ga blijf ik even staan. Ga ik misschien wel op dat lage rekje zitten. Rustig laat ik het besef doordringen hoeveel zo een lullig gebouw betekent heeft tijdens mijn rit naar volwassenheid. Staat ze er nog? Over tien, twintig of dertig jaar? Zijn het dan appartementen, een bedrijf, of de nieuwe crèche? De tijd gaat zo snel, maar de herinnering beweegt zich voort met de snelheid van een slak. Met weemoed denk ik terug aan die groene punt. Stilletjes hoop ik dat ik bij leven mee mag maken dat de kerk weer iets van haar oude glorie terug krijgt. Niet door de jaarlijkse zegening van auto's en motoren... Misschien wel door de pinkenveiling? Die bestaat ook vast niet meer... Waarmee..., als het maar weer gaat leven. Laat de klokken luiden! Laat een nieuwe tijd de charme van het verleden herleven. Aangepast, modern, maar maak de kinderen van nu weer nieuwsgierig, zoals ik vroeger was. De wederkerigheid van tijd is ons echter niet gegund. De tijd schrijdt voort, en wie weer gaat de Naaldkerk nog een hele tijd mee! 

De Naaldkerk


vrijdag 13 februari 2015

Eigen land

Misschien zijn wij wel de meest vredelievende dieren. Daarom dat we ook niet meer met zo heel veel zijn. We wonen in kleine familieverbanden, ver in de jungle, vooral in Congo. Waar ik persoonlijk de pest aan heb is dat de mensen zelden goed het onderscheid maken tussen de chimpansees en ons. Uiterlijk is er niet zo heel veel verschil, maar je kan de verschillen duidelijk zien. Tenminste wanneer je de moeite neemt. Maar ook is ons gezicht veel vriendelijker dan van die nare clowns, de chimpansees. Ze doen leuk, maar eigenlijk is het best een agressief volkje. Ik moet er in ieder geval niets van hebben. We komen elkaar gelukkig ook uiterst zelden tegen. Wij leven dan ook wel vrij teruggetrokken. Dat wordt wel steeds moeilijker, omdat de mensen ons oerwoud in grote mate kappen. Vreselijk is dat. Wij worden daardoor opgejaagd. Een nieuwe woonplaats vinden is ingewikkeld en wordt er zeker niet eenvoudiger op. Laatst hoorde ik dat wij, de Bonobo's, inmiddels een beschermde diersoort zijn. Vertel dat ook even die jagers... Vorige week nog, twee leden van een andere familie, zo maar overhoop geschoten. Als vlees worden hun resten op de markt verkocht. Nee, niet openbaar, maar als je er naar vraagt is het te krijgen. Ons vlees brengt een hoop op. Dus ons territorium loopt gevaar en we zijn jagersprooi. Dat maakt ons leven niet eenvoudig. En dat terwijl wij eeuwen lang in alle rust konden leven. Ja, die tijden zijn voorbij....

" Hé, Djnidu, kan jij even op de kleine Abnil letten?"

Sorry, ik word even gestoord. Even naar die kleine Abnil. Een jonkie, vier maanden oud. Schattig kereltje. Abnil is het kind van Mneki, mijn halfzus, zal ik maar zeggen. Hij is een speels kereltje. Wel pech, er zijn wat jongere jonkies, en een paar van al bijna een jaar of ouder. Abnil zit er net tussen, al probeert ie wel te spelen met de anderen. De ouderen zijn eigenlijk iets te ruw voor hem, en op zijn beurt is Abnil net effe te ruw voor de kleintjes. Echt erg is het niet, want je wordt er wel een flinke Bonobo van. Alleen, als het mis gaat...oh, dan is er heibel in de tent en de onschuldige worden altijd aangewezen. Ik moet bekennen dat ik overigens niet anders ben.

Kijk, daar is Abnil. Die grote ogen met die diepdonkere toet. Daar moet je gecharmeerd van raken. Ik pas met plezier op het jonge kroost. We wisselen dat af. De ene keer pas ik op, dan weer Mneki, dan weer een ander vrouwtje. Dat maakt ook dat je af en toe even rustig andere dingen kan doen.

" Kijk, mamma Djnidu, ik kan al een koprol maken."

" Mooi, Abnil, goed van je hoor."

Echt vertederend, die kleintjes. De koprol gaat alleen wel scheef en Abnil rolt een stuk van de heuvel af. Brekende takjes en knerpende bladeren laten het pad horen, dat hij naar beneden rolt. De andere apen moeten lachen.



Ja, ik ben over het algemeen wel tevreden met mijn leven. We hebben een leuke troep. Drie mannetjes en zeven vrouwtjes. Acht kleintjes. Nkabi is onze hoofdman. Hij mag met ons paren. De andere twee mannetjes niet. Wanneer zij willen paren, moeten ze een andere troep op zoeken, of wachten dat Nkabi te oud wordt voor zijn taak. Bij de chimpansees is dat een constant gevecht. Het leven van Nkabi is een stuk rustiger, omdat een Bonobo er niet van houdt telkens een machtsstrijd aan te gaan. Nee, wij vermaken ons liever met de kleintjes en het vlooien van elkaar. En natuurlijk scharrelen naar eten. Het woud, waarin wij leven is erg vruchtbaar. Er is niet altijd wel iets te eten, er hangen ook overal hele lekkere vruchten aan de bomen. Soms genieten we van zoete termieten, of vinden we honing. O, daar ben ik dol op. Goeie honing... Je mag me er voor wakker maken.

Mneki is nu met Nkabi. Tenminste, ik zie ze allebei niet. Ze trokken net samen het bos in. Dat is hier zo dicht, dat je al snel uit zicht bent. Dit is trouwens een goed stuk woud. We zitten er nog niet zo lang. De afgelopen jaren moesten we een keer of vier verkassen, door de ontbossing. Een keer hadden we een stek in een woud, waar bijna niets te eten was en ook was het woud niet dicht begroeit. Dan zitten we hier beter. Het lijkt er ook op, dat de mensen hier minder dichtbij komen. We voelen ons nu ook een stuk rustiger. Ja, dat is wel eens anders geweest, de laatste tijd. Hier horen we ook minder knallen. Waar wij eerst zaten jaagden de mensen niet alleen op dieren, maar ook op elkaar. Toch hielden ze, volgens mij, niet van hun eigen vlees. De dode mensen kagen soms dagen op de grond. Dat gaat stinken, dat ruiken wij ook. Maar goed, hier is het een stuk minder, bijna rustig zelfs.

" Hé Abnil, kom es bij me."

" Waarom, mamma Djnidu?"

" Ik wil even je vacht controleren."

Niet geheel met zin komt Abnil naar mij toe, draait zich met zijn rug en gaat voor mij zitten. Dan ga ik met mijn vingers door zijn vacht. Wanneer ik een vlo vind knijp ik die uit de vacht en peuzel hem op. Lekkere diertjes, vlooien. En nog gezond ook. Abnil schuift langzaam steeds een stukje verder van mij af. Aan zijn oor trek ik hem dan weer naar mij toe. Daarna kietel ik hem een beetje. Dat vind ie geweldig. Ondanks dat het een kind van Mneki is, is hij toch echt mijn oogappel. Er loopt er ook nog eentje van mij bij; Zbezi. Zij is nu alweer ruim een jaar. Maar bij de Bonobo zijn de kinderen eigenlijk van de hele troep en niet specifiek van een vrouwtje. Alleen het zogen, dat doet alleen de eigen moeder. De kinderen zeggen ook tegen alle vrouwtjes "mamma".  Ik heb al wat kinderen gehad, in mijn leven. Zes, om precies te zijn. Vijf zijn allemaal naar een andere troep gegaan. Vier waren jongens, dus dan is het wel logisch. Mijn oudste meisje is met een mannetje van een andere troep mee gegaan, tien de troepen elkaar tegen kwamen. Af en tie zien we elkaar nog. Dat is gezellig. Ondanks dat de troepen vrij op zichzelf leven, hebben we wel contact met de andere troepen. Daardoor wisselen we ook nieuws uit. We tolereren elkaar. De gasten weten dat ze niet op eigen territorium zijn. Zoals ik al eerder zei, we zijn niet agressief. De chimpansees daarentegen vechten elkaar voor van alles te tent uit.



Kijk, uit het bos komt Nkabi. Hij roept nu de hele troep bij elkaar. Gelukkig zit ik er al, dus ik heb een goede plek. De anderen komen een voor een aangekakt. Achter Nkabi staat Mneki. Iedereen zoekt een plaatsje. Het is stil. Stil, totdat Nkabi de stilte doorbreek;

" Ik heb nieuws!"

We kijken allemaal verwachtingsvol in zijn richting. Ook met een nerveus gevoel in de maag. Nkabi gaat door;

" Vanmorgen kwam ik Okbibi tegen. Zijn troep hadden weer andere troepen gesproken. Hij vertelde dat wij niet meer hoeven te verhuizen. Wel moeten we misschien troepen samenvoegen. Dit is nu ons land en er zijn speciale mensen, die ons, hier, beschermen. Het land is niet zo heel erg groot. Met drie dagen lopen en vijf dagtochten heb je de breedte en de lengte wel gehad. We leven hier met vier troepen. Maar het is een vruchtbaar land en het gebied is echt geschikt voor ons."

De aanwezigen reageren instemmend.

" ....en het gebied heeft zelfs een naam,"  vervolgt Nkabi.

"  Nou en hoe heet het dan?" Roept een van de jongeren.

Nkabi gaat verzitten en trekt zijn gezicht in een ernstige plooi: " Congo, National Park of  Bonobo's..."

donderdag 12 februari 2015

Vlooien theater

"Dat ik maar nietig ben, kan me niet schelen."

" Nee, dat kan mevrouw niet schelen."

" Nou zeg, doe niet zo lullig. Ik kan het me toch niet aan blijven trekken dat ik zo klein ben?"

" Nee, dat kan mevrouw zich niet aantrekken."

" Verdomme, hou op. Ga een ander pesten en laat me met rust!"

" Nee, dat kan mevrouw niet hebben, mevrouw moet rust hebben..."

De twee vlooien harrewarren, terwijl de derde er aan komt sukkelen.

" Ach, zijn de dames weer bezig?"

" O, of de dames weer bezig zijn?" Roepen de eerste twee in koor. Amper geïnteresseerd kijken ze hun soortgenoot aan om zich vervolgens weer naar elkaar toe te wenden en verder te gaan met hun gezeur.



De vlooien zitten in een groot huis. In dat huis zijn een aantal huisdieren. Een paar katten en enkele honden. De vloer is lekker vies en overal liggen kleden en tapijten. Een lustoord voor de vlo. Naast zich te goed te doen aan alle gemorste restjes klimmen ze met regelmaat op een van hun gastdieren om zich nog even het buikje rond te eten. Inmiddels is de vlooien populatie aardig toegenomen.

" Ik ben er helemaal niet zo blij om, dat we met zo veel zijn." Begint de eerste vlo tegen de tweede.

" Ach, het is hier toch lekker warm en voedsel in overvloed," reageert vlo nummer twee.

" Ja, maar als we met teveel zijn komen er ook weer veel vijanden. En dan is onze nietigheid wel in ons nadeel. Voor een hoop dieren zijn wij een lekker hapje."

" Nee, dat kan mevrouw niet zijn... een lekker hapje."

" O, jawel hoor. En als er geen andere dieren zijn, die ons als prooi zien komen de mensen weer, met hun chemische wapens."

" Nee, nou heeft mevrouw het al over chemische oorlogsvoering."

Hoofdschuddend kijkt vlo één naar de tweede vlo. Ook nummer drie schud meewarig het kopje. Nummer twee is een paar weken geleden in de wolk van de spuitbus gekomen. Een aantal vlooien hebben toen het loodje gelegd, maar zij heeft het overleefd. Alleen, sindsdien is ze wel veranderd. Het is een zure vlo geworden. Soms doet ze ook raar met haar lichaam. Dan schud ze opeens, maar het duidelijkst merk je het aan haar cynische reacties, die eigenlijk helemaal niet cynisch zijn. De vraag nu is; is er blijvende schade aanwezig, ligt zij straks met haar pootjes in de lucht, of is ze in staat volledig te genezen? Een andere vlo ligt, een eindje verderop op zijn rug. Teveel gif binnen gekregen... Dood. Maar ach, die wordt snel opgeruimd. Overal zijn kleine spinnen, die zich graag te goed doen aan en vlo. Levend, of dood. Dood is wel makkelijker. Ja, vlooien hebben vele vijanden, vooral onder de insecten. Logisch, de meesten zijn groter en echte carnivoren.

" Weet je, ik ben benieuwd wanneer ik de eerste herbivoor onder de insecten tegen kom. Kunnen we misschien nog eens vriendjes worden."

" Nee, mevrouw wil vriendjes worden met de vijand."

" Ik wil helemaal geen vriendjes worden met vijanden."

" Nee, nou wil mevrouw weer geen vriendjes worden."

"Jezus, vlo, houd je kanis is,"  spreekt een nieuwkomer geïrriteerd uit, " ik begin een beetje gestoord van je te worden."

Vlo nummer twee heeft hier geen reactie op. De aandacht is alweer verdwenen, bij het zien van een van de katten, die niet ver van ze gaat liggen. De vlo zet zich in beweging en springt in de zachte vacht van de kat. Ze zoekt een lekker plekje en zet haar tanden in het vlees, om lekker wat bloed te verorberen. Maar rust is er niet bij. Vier andere vlooien springen ook tussen de vacht. Ze scharrelen wat tussen de haren, tot ze bij de huid aangekomen zijn. Eerst wat oude huidschilvers consumeren. Pas daarna gaan de tanden door huid voor een lekker slokje bloed. De kat ligt roerloos, tot de beet kriebelt. Een grote poot gaat naar de plek, waar de vlo zit. Een doffe knal van de poot en de vlo dondert uit de vacht, op de grond.

De andere vlooien lachen, " hé idioot, heb je nu nog niet geleerd een goede plek te zoeken?"

De vlo richt zich is op kijkt naar de kat en loopt door de dichte vacht naar boven. Ondertussen scherpt hij zijn bek en weldra zuigt ze weer een beetje bloed op. Gevolgd door de andere dieren, die ook weer voortgaan met hun consumptie. De kat krabt en vlo nummer twee dondert weer op de grond...nog voor ze weer helder is komt de poot van kat kat hard op de grond neer. Op de vlo... De vlo is dood nu.

" Tja, ik heb nog gewaarschuwd, " spreekt onze eerste vlo uit de hoogte. Samen met de anderen doorkruizen ze de dikke vacht, wat veiliger voor krabbende poten.

" Ik ga naar die andere kat. Volgens mij is een een stuk rustiger. Bovendien vind ik deze niet lekker."

Een voor een maken ze de oversteek. Voor de laatste vlo blijkt de afstand te groot. Halverwege verschijnen de reuzenogen van een toch kleine spin. Nou ja, nog altijd twee keer zo groot als de vlo. Pats! Geen spin van kleverige webben, maar eentje van de harde weg. En snel. Weer een vlo minder...



In de andere kat bevalt het prima.

" Hé, lekker ding.... Is dit niet een mooie vacht?"

" Gaan we flirten?"

" Ben ik zo doorzichtig?

Ze lacht. Hij heeft gelijkt, dit is een mooie vacht en de vlooien vallen een voor een dood neer, worden geplet en als voedsel genuttigd. Het wordt tijd om de populatie weer op niveau te brengen. Gewillig draait zij zich naar het mannetje toe. Na het verrichten van de daad (bij vlooien onvoldoende interessant om hier smeuïg over uit te wijden) begint het vrouwtje de eitjes op een goed diepe plaats te leggen. Daarvoor moet zij de warme vacht wel even verlaten. Ze vindt snel een warm, broeierig, en stoffig hoekje. Met de nodige acties ontdoet zij zich van de stapel eieren en keert weer terug naar de anderen.

" Zo, dat is er weer uit, " het besef dat uit de eitjes straks jonge vlooien komen is er niet. De vlo kent het begrip "kind" evenmin. Het verbinden van de daad met nageslacht is bij de vlo niet aanwezig. De vlo is en blijft simpel van geest. Ook het feit dat er weer een paar van hen slachtoffer is geworden van een braspartij of neerkomende poot is niet aanwezig. De vlo leeft met het moment.

" Weet je, het voordeel van zo klein zijn, is dat de wereld zo groot is."

" Gossie, gaan we filosofisch worden?"

" Jij altijd met je moeilijke woorden. Kom laten we ons ergens weer even vollopen."

" Zuigen, vol zuigen bedoel je."

" Uitstekend, als ik maar wat binnen krijg."

" Jij maakt je er ook gemakkelijk van af..."

" Ach, wat maakt het allemaal uit... Ik ga eens verder kijken. Er zijn genoeg. Goede plaatsen om mij naar een ander vertrek voort te bewegen. Dus, groetjes maar weer..." Ze staat op en springt weg. De kamer uit, uit het zicht van de anderen. Ongehaast vervolgt zij haar weg. Hopelijk naar een goed maal. Ondertussen is zij de andere vlooien al vergeten. Dat zal omgekeerd ongetwijfeld ook zo zijn. Een eindje verderop ziet ze een aantal vlooien en besluit zij eens te kijken. Met open armen wordt zij ontvangen er is ook genoeg voedsel hier. De vlo, die weet al niet beter meer. Het is hier precies het zelfde allemaal.



"Dat ik maar nietig ben, kan me niet schelen."

" Nee, dat kan mevrouw niet schelen."

" Nou zeg, doe niet zo lullig. Ik kan het me toch niet aan blijven trekken dat ik zo klein ben?"

" Nee, dat kan mevrouw zich niet aantrekken."

" Verdomme, hou op. Ga een ander pesten en laat me met rust!"

" Nee, dat kan mevrouw niet hebben, mevrouw moet rust hebben..."

dinsdag 10 februari 2015

Aangekleed dier

Biologisch gezien staat het buiten kijf. Wij zijn dieren. Om precies te zijn dragen wij alle kenmerken van het zoogdier.  Ook in ons gedrag en onze fysieke kenmerken is het oer dier in ons aanwezig. Overeenkomsten met andere dieren zijn er ook. Er zijn meerdere soorten, die uitermate geraffineerd communiceren. Soorten, wie met gereedschappen werken, of slimme trucks gebruiken. Er bestaan zelfs soorten, die affiniteit tonen, liefde en meer eigenschappen, die wij mensen ons toedichten.

Het verschil is dat de mens het enige dier is, dat zich omhult met een losse huid, wat wij kleding noemen. Goed, het is wel de mens die ook soms andere diersoorten voorziet van kleding. Bij voorkeur de hond. En ja natuurlijk onderscheidt de mens zich op meerdere vlakken, zoals onze wetenschappen, instrumenten en technieken. Maar we blijven dier. Zeker vanuit diverse religies wordt dat stellig ontkent, evenals de evolutietheorie van Darwin lange tijd werd ontkent.

We kunnen er ook vanuit gaan dat het denken van de mens zich het meest ontwikkeld heeft van alle diersoorten. Desondanks heeft de mens zich op veel fronten nog steeds niet ontwikkeld en zijn het de dierlijke driften, die ons leiden. Natuurlijk is agressie een primitieve communicatievorm. Je zou verwachten, dat dit alleen nog bij andere diersoorten voor komt. Echter, de mens blijft in vele opzichten een agressief beest. Andere banale dierlijke instincten beschikken wij, mensen, ook nog steeds. Macht en leiderschap. Wij blijven immers kuddedieren. Dat is ook duidelijk te zien in de politiek. De politiek wat vergeleken kan worden als de roedel regelaar. De politiek bepaalt de regels, die in de roedel gelden. In de politiek draait het vooral om macht. Macht van de groep, maar vooral macht van de individu. Door onze verbale ontwikkeling vechten mensen niet alleen fysiek, maar ook met woorden. Snijdend kunnen deze zijn. De leider weet zich verbaal het slimste te handhaven. De roedel schaart zich naar de leider. De roedel is een niet nadenkend orgaan. Hoe dierlijk zijn wij....



De mens is een van de weinige diersoorten die de voortplantingsorganen niet alleen voor dit doel aanwenden. Nee, seks is ook voor genot. De ontwikkeling van onze geest maakt dat we bij seks niet direct hoeven voort te planten. Maar seks toont hoe dierlijk wij zijn. Hunkerend naar genot is seks een belangrijk item in ons leven. Zo belangrijk dat seks ook een taboe verworden is, onder het juk van religie. Voor de voortplanting zelf is de mens nog steeds op zoek naar de juiste paar kandidaat. Goed zaad, sterke eitjes; de beste kinderen. In het dierenrijk gaat het niet anders.

Natuurlijk authentiek aan de mens is religie. Door ons verstandelijke vermogens zijn wij in staat na te denken over diepere zaken. Zoals bijvoorbeeld de zin van het leven. Die zin is er natuurlijk niet. In ieder geval niet individueel gezien. Ook in de breedte kan je twijfelen over de zin van het leven. Doordat de mens in staat is tot rede krijgt men angst, wanneer men stilstaat bij het feit dat het leven een zinloze schakel is en een collectieve illusie. Om die angst in toom te houden heeft men een mechanisme ontwikkelt, zodat de roedel zin aan haar bestaan kan geven. De angst wordt hierdoor weggenomen en de roedelleiders kunnen de onderdanen in het gareel houden. Lang leve de religie! Marx zat goed raak met zijn; geloof is opium voor het volk. Het zei zo, en niet anders! Onze machthebbers, lees leiders, hebben de religie gebruikt om dood en verderf te zaaien, om zo hun eigen positie te versterken en de macht te vergroten.

En bij de leiders zie je dan ook hele dierlijke handelwijzen. Hoe dictaroraler de leider, des te barbaarser zijn gedrag. Politiek of religieus, het ontloopt elkaar niet. Kijkend naar onze menselijke ontwikkeling, technische vooruitgang en niveau, dan bedenk je toch niet dat er nog gestraft wordt middels het af hakken van ledematen, stenigen, uitdelen van zweepslagen, marteling en even zo de doodstraf. Kortom, wij mensen vallen telkens weer in onze dierlijke valkuil. De ontwikkeling is maar schijn, eigenlijk zijn wij op dierlijk niveau blijven steken. In ons gedrag zijn wij niet meer, dan een groep Chimpansees. Alleen in ontwikkeling zijn we op een paar gebieden verder. Stukken verder. Het lijkt ons alleen niet te lukken onze welvaart en ontwikkeling te koppelen aan het minder dierlijk zijn. In tegendeel, soms lijken wij ons juist dierlijker te gedragen, naarmate de ontwikkeling ons verder brengt. Mens is dus een heel paradoxaal dier. Een vat vol tegenstrijdigheden.

Ook in de organisatie van ons wereld. Grote mierenkolonies, georganiseerde samenlevingen. Prima op elkaar afgestemd. En dat zonder geld, zonder belastingen, zonder alles wat de mens verzonnen heeft om de mensenkolonie op elkaar af te stemmen en te regelen. Wanner de mieren zich over een miljoen jaar ontwikkeld hebben zal daar een paradijselijke samenleving uit naar voren kunnen komen. Een slag, welke de mensheid duidelijk gemist heeft. De vermeende ongelijkheid tussen mensen onderling is even dierlijk als ondierlijk. Dierlijk vanuit de roedel gedachte, maar volledig ondierlijk wanneer je kijkt hoe de hele dierenwereld onderling haar zaakjes regelt. We zijn sneller geëvolueerd dan onze geest kon dragen. De mens is dan ook goed in staat haar eigen ondergang te creëren.  Daar is men ook al een heel eind mee opgeschoten!



Ja, ik ben een dier. Ik waak, ik slaap. Poep, pis, boer en kots. Meestal op zo'n menselijke vinding als de wc, maar even zo gemakkelijk buiten in de natuur. Bij een mooi vrouwtje krijg ik een erectie en mijn eigen wijfje bescherm ik tegen het kwaad van buiten. Als mens kan je niet ieder vrouwtje bespringen, die je wilt. De behoefte is bij het mannetje (op de achtergrond) echter nog steeds potentieel aanwezig. Een dierlijk gedrag wat wij ons voor de buitenwereld hebben afgeleerd.

Mijn leven is volledig zinloos. Ik ben geboren, leef en straks zal ik weer sterven. Ik zal in de vergetelheid raken. Mijn lijf zal tot as verworden, of als humus eindigen, onder de grond. Mijn geest zal doven. Nee, voor dieren is geen hiernamaals. Evenmin voor het dier mens. De mens kwelt zichzelf onder een juk van regels, verplichtingen, en... roedelgedrag. Wanneer er een blaft, gaan de anderen ook blaffen. We zijn net honden. We dienen bij voorkeur onze koningin, in welke hoedanigheid dan ook, en zijn niet anders dan een kolonie mieren. We moorden, om ons voedsel te beschermen, of we moorden om ons territorium te vergroten. We dragen de agressie van een roodborstje.

Wat een vreselijk arrogant dier zijn wij eigenlijk. Logisch ons dierlijke afkomst te ontkennen. Zeer bedreigend. Het zou ons gedrag verklaren en bovendien zal duidelijk worden dat onze geest onze vooruitgang niet heeft kunnen bij benen. De zinloosheid van het bestaan kan een te grote invloed hebben, en nog meer bandeloosheid creëren.



Ja, ik ben een dier. Mijn soort heet mens. Met regelmaat zou ik een ander dier willen zijn. Of een mens in wat wij de pre-historie noemen. Leven om te overleven, jagen en voedsel kweken. Terug naar het wezenlijke zijn. Bezig met overleven en niet stil hoeven te staan bij de zin, of onzin, van het leven. Leven, en na een goed leven sterven. Op jacht naar voedsel. Mijn sperma in het juiste vrouwtje doneren, om goed en sterk nageslacht te krijgen. Leven, en vooral niet te veel denken. Een mens is het dier wat ik wellicht het minst graag ben.....

donderdag 5 februari 2015

Black Panter

Hoor, het gekrijs van de brulapen. Een diepe roffel met een snelle herhaling. Nee, het is geen gekrijs, meer diep geloei. Krijsen dien die andere jongens. Die met die kleuren en door de lucht vliegen. Vaak scheren ze met z'n tweeën hoog over me heen. Soms zijn ze met een hele groep. Ja, die apen die vogels zijn de lawaaimakers, hier in het oerwoud. Niet dat er geen andere geluiden zijn... O nee, wanneer je goed luistert hoor je heel veel dieren. Ach, ook ik kan brommen. Mijn geluid is laag, de aarde trilt er een beetje van. Over het algemeen laat ik mij niet horen. U begrijpt wel, ik houd van afzondering. Ondanks mijn gitzwarte vacht weet ik mij goed schuil te houden. Soms zijn er dieren in het woud, die ik niet begrijp. Hoe moet ik ze omschrijven? Laat ik een poging doen. Als eerste lijken ze wat op een van mijn prooien; het doodskopaapje. Alleen wel tien keer groter. Ook lopen ze rechtop. Dat is niet bijzonder, want er zijn meer apen die rechtop lopen. Alleen deze hebben vreemde vachten. Glad, maar wel soepel. En van onderen hebben ze rare dikke poten. Allemaal hebben ze een andere vacht en andere poten. Ze bewegen duidelijk anders, maar ze dragen ook van alles bij zich. Geen idee wat, want ik herken het niet. Het lijken wel losse vachten. En op hun kop hebben ze onder hun vacht haar. Een enkeling heeft geen vacht, maar alleen haar.  Die dieren komen altijd in kleine kuddes, maken hele vreemde geluiden en wanneer zij stoppen dien ze dingen die ik niet begrijp. Uit de vacht bouwen ze een hol, of is het een nest? Ze kunnen vuur maken en boven dat vuur doen ze glimmende dingen, die na een tijdje gaan roken.

Ja, ik heb deze dieren een paar keer gezien. Een keer ben ik ze een tijd gevolgd en heb ik gekeken hoe zij doen. Andere dieren hebben mij gewaarschuwd voor deze dieren. Ondanks dat ik niet de indruk kreeg schijnen ze behoorlijk gevaarlijk te zijn. Ze jagen ook niet zoals wij dat kennen... Ze hebben iets in hun poten, waarmee ze jagen. Soms geeft het een knal. U begrijpt, ik heb mij iedere keer goed schuil gehouden. Die vreemde dieren hebben mij niet gezien.

Mijn leven in het woud is niet slecht. Een rustig leven. Ik heb eigenlijk geen vijanden. Ik moet alleen wel eten, ik eet vlees, dus moet ik soms een dier vangen. Daar zit wel eens een soortgenoot van een vriend tussen. Zoals de doodskopaapjes en de canibara's. Daar heb ik wel contact mee, maar ze zijn ook mijn voedsel. Om te eten probeer ik dan dieren te vangen, die ik niet ken. Lukt alleen niet altijd.



Goed, ik ben dus zwart, maar dat had ik al gezegd, toch? Ik heb een stevige kop, en mijn ogen zijn geen, met een zwarte streep. Dat zie ik, wanneer ik uit de rivier drink. Een soortgenoot van mij is niet zwart, maar bruin, wat gevlekt. We ontmoeten elkaar soms. De ene keer gaat dat goed, de andere keer verjagen we elkaar. Nogmaals, ik ben erg op mijzelf, maar dat is mijn soort ook. Zowel de zwarten, als de bruin gevlekten. Per dag kan ik uren slapen. Dat vind ik heerlijk. Lekker liggen en ontspannen. Ik luister dan naar de geluiden van het woud en kijk naar de dieren, groot en klein, die mij (op gepaste afstand) passeren. Ook heerlijk is het in de rivier te springen. Een beetje afkoeling, want het is natuurlijk altijd warm. Waar ik leef komt de zon gelukkig nauwelijks. Ik moet mij immers een beetje schuil houden, en dat doe ik in het woud, onder de bomen. Daar dringt de zon nauwelijks door. Soms krijg ik wel de volle zon, pff dat voel ik direct. Het lijkt wel of mijn vacht dan staat te koken. Wacht even, ik moet mij even uitrekken. De dag is alweer een tijdje bezig. Vanmorgen heb ik gegeten, later gezwommen en zojuist heb ik een poosje heerlijk geslapen. Bij voorkeur lig ik dan in een boom. Ja, niet hoog hoor, gewoon op een lage tak. Op de grond lig ik ook graag, op een stapel bladeren. Lekker zacht. Alleen dan heb je weer kast van al die hele kleine beestjes. Daar kan ik geen bal mee.

Wacht! Stil! Ik hoor takken bewegen. Met mijn buik bijna op de grond sluip ik nu een stukje richting dat geluid, wat ik hoor. Stop! Nog wat lager. Ha, daar, ik zie het. Tussen de bladeren door. Een, twee, drie vier,... Acht. Acht van die apen met gladde vacht. Hé, wacht even. Twee hebben helemaal geen gladde vacht. Die hebben een dunne vacht. Ze zijn ook donkerder. Hun vacht is net zo zwart als mijn vacht. Raar, die twee dragen stokken in hun poten. Ze lopen voorop. Voorzichtig loop, nee kruip, ik iets naar achteren. Wat een rare apen. Hmm, ze komen een beetje deze kant op. Even wat verder naar achteren, oh, en hier achter die stam. Zo, nu heb ik mij wat beter verstopt. Ik zie die apen nu alleen wel wat moeilijker... Ah, daar. Zo'n donkere. Hij staat nu eigenlijk vlak bij mij. Ik kan hem aanvallen en weg jagen. Nee, dat doe ik niet. Ik weet niet wat die anderen uit die kudde dan doen. Ik houd mij wel stil. Nu gaat hij weer iets verder weg, gelukkig. Die hele groep staat nu bij elkaar. Ze maken vreemde geluiden. Hé, wat gaan die raar zitten... Op hun billen. Rare beesten. En wat doen ze nu? Wat is dat? Ze pakken iets, doen daar wat mee, en dan pakken ze hun voer eruit. Met hun voorpoten stoppen ze het in hun bek.. Ja, dit is toch echt een apensoort. Ze zitten nu al even... Hoe kom ik hier nu weg? Ik ben veel te dichtbij. Ik doe mijn best. Heel voorzichtig draaien nu en langzaam voor uit. Zo laag mogelijk bij de grond. Ja, volgens mij ben ik nu wel ver genoeg. Ik doe nog even wat passen.  Zo, nu kan ik mijn gang weer gaan. Laat ik de rivier oversteken en nog een eindje lopen. Verderop is nog een plek, waar ik heerlijk kan slapen. Al met al alweer een hele actieve dag. Nee, ik ben geen luiaard... Dan ben ik echt stukken actiever en dertig keer leniger. Raar, ik weet eigenlijk niet eens precies wat ik ben. Het soort niet en ook heb ik geen naam. Ach, wat maakt het ook uit. Ik mag niet klagen. Mijn leven is vrij ontspannen, dat is voor mij voldoende. Kijk, daar is die plek, waar ik het zo juist over had. Vol bladeren, lekker zacht. Ik ga liggen en luister. De geluiden komen van alle kanten. Mijn neus zit vol geuren. Wanneer ik geniet maak ik een zacht knorrend geluid. Ik geniet nu. Mijn dag was weer goed, net als deze plek. U begrijpt, ik ben wel moe nu. Welterusten...

dinsdag 3 februari 2015

In den vreemde: wanneer de bergen branden (29)

Wanneer de bergen branden zit ik loom, iets onderuit gezakt, op het terras. De regen heeft haar laatste druppels op het pad uiteen laten spatten. Bladeren fonkelen van de dikke druppels in het vaal schijnende zonlicht. Ik tuur voor mij uit. Ik zit droog, onder de overkapping van het terras. Steeds feller branden de zonnestralen door het dunne wolkendek. Voor mij begint de berg te branden. Pluimen stijgen traag op. Hier en daar, dik en dun. Het lijkt of overal de bomen schroeien van vuur. Vlammen zijn er niet. Vuur ontbreekt. Brand zonder vuur. Hoe feller de zon, des te dikker dansen de wolken het bos ontstijgend. Ik draai mijn hoofd naar links, de bergen daar. Dikke pluimen dwalen boven de kronen. De wolken stijgen op uit het niets. Sommige houden op te stijgen en verdwijnen traag in het niets. Andere zoeken elkaar op om samen te smelten tot een ondoorzichtig dikke brei van waterdeeltjes. Langzaam stijgend en uiteindelijk op te gaan in de wolken die eerder hun druppels op de aarde hebben laten vallen. Ik buig naar voren en steek een sigaret op. Een kringetje dwarrelt omhoog en lost snel op. Sneller dan waar ik naar kijk. Ik sluit mijn ogen, koesterend in de zon. Mijn oren horen. Het gekwetter van vogeltjes. Overal zijn kleine vogeltjes met diverse uiterlijken. Al weken pogen wij te achterhalen tot welke soorten en families de kleine fladderaars gehoren. Wij komen er niet uit. De soorten komen niet overeen met de soorten op de iPad. De geluiden klinken anders. Het prachtige gezang echter streelt mijn oren, keer op keer. Zuivere noten, levendige melodieën. Vrolijk gekwetter. Ondertussen is de zon weer schuil gegaan achter een grijze massa. De eerste druppels spatten alweer op het stenen pad naar de weg. Grijs zijn nu de bergen, verscholen achter een gestage regenval. Ondertussen zingen de vogels of de zon de aarde nog steeds verwarmt. In rijen valt de regen gestaag, vrijwel loodrecht, naar beneden. Het geluid van opspattend water onder de wielen van de passerende auto's.

Een lichte koude trekt van de stenen vloer door mijn sokken omhoog. Het is niet onaangenaam buiten, evenmin uitnodigend. Het weer zit er tussen in. De temperatuur danst op en neer, afhankelijk van de dikte van het wolkendek. Mijn bovenlichaam voelt behaaglijk en blijf het gezang van de vogels aan horen. Het intrigeert, het streelt het gehoor. Soms wil ik wel zo een gevleugelde vriend zijn. Onbezorgd. Vrij. Is dat een vink, een mees, mus of ander soort?



Wederom breekt de zon door het wolkendek. Desondanks is het nog niet geheel gestopt met regenen, maar de bergen beginnen weer voorzichtig te branden. Op de zachte wind verschuift de rook zich zonder haast opzij. Bij de bergen, links van mij, ontbreekt de wind en klimmen de pluimen langzaam hemelwaarts. Een nauwelijks waarneembare schaduw. Do zon twijfelt haar stralen in volle glorie op de aarde te laten stralen. Dan worden de schaduwen scherp en contrasten groot. De bergen links zijn uit beeld. Een dikke massa pakt zich samen om het bos te verlaten. Hoger en hoger, tot zij zich weer samenvloeien met de wolken van de regen. De vogels worden stiller onder de snel brandende zon. Niet voor lang. De schaduwen worden milt, contouren vervagen. Het gekwetter neemt direct weer toe. Overal schieten de kleine diertjes van tak naar tak. Snel, of ze haast hebben. De schaduwranden zijn verdwenen, maar regendruppels blijven zich in het wolkendek nestelen. Steeds meer kleine vogels. Het lijkt of de mussen in de vijg wachten tot wij hen weer voer brengen, zoals de afgelopen dagen. De zon schijnt nu weer krachtig. In de bergen wordt het helder. Hier en daar stijgt nog een klein plukje op om snel te verdampen en te verdwijnen in het niets. Geamuseerd kijk ik toe hoe twee duiven elkaar verleiden. Een auto passeert met hoge snelheid. Water spat al niet meer op. Snel was het water verdwenen. Van het wegdek, uit de bergen. Of de tekenaar met zijn potlood de lijnen opnieuw trekt. De randen van de bergen, de contouren van de bomen. De schilder brengt kleur terug en maakt de bomen weer groen, schildert de lucht blauw. Te weinig verf, het blauw verdwijnt. Het nieuw water verbleekt het groen. Nauwelijks merkbaar daalt het water in haast nevel zo fijn. Het hele spel herhaalt zich. Opnieuw en opnieuw. Telkens branden de bergen, kwetteren de vogels en doen auto's het water weer opspatten. Snel achtereenvolgend van droog naar nat, van nat naar droog. Ik rek mij uit. Als geplakt aan het terras blijf ik zitten. Mijn voeten versteend, mijn torso warm. Wanneer de bergen branden zit ik graag op het terras en geniet van de natuur om mij heen. Genot....

maandag 2 februari 2015

In den vreemde: winter (28)

Terwijl op 1 februari (in Nederland pas eind juli, begin augustus) de krekel al van zich laat horen is ook hier winter. Vijf koude dagen, waarvan drie met nachtvorst, wat al wat echt aan een winter doet denken. Hier is de winter anders. Er valt veel regen. En wanneer er regen valt onweert het bijna ook altijd. Is er in Nederland af en toe onweer, in een jaar, hier dondert het er flink op los. Soms bescheiden. Een flits en zacht geroffel. Dan weer ruig en ongetemd. De hemel licht op, vele malen achtereen. Met het lichten gepaard gaat een stevige roffel en harde donderslagen. Zo hard, dat de ramen in de vensters schudden. Of een vliegtuig vlak boven je hoofd de geluidsbarrière doorbreekt. Het kan even zijn, maar ook een avond en een nacht duren.

In mijn leven heb ik al heel wat onweer mee gemaakt. Hier is het een waar spektakel en staat het bijna synoniem met een forse regenbui. Er is nog iets anders, dan in het vlakke Holland. Een flinke donderslag kan gedurende langere tijd na roffelen. De slag is bij je om de hoek en als een slagwerk orkest rolt de donder zich uit over grote afstand. Je hoort de donder haar weg volgen, meestal over zee, of richting zee. Ook wordt de onweer nogal eens versterkt doordat na zo lichtflits en donderslag abrupt de elektra voorziening stagneert. Inmiddels schrikken ook de dieren er niet meer van en is er altijd een kaars aan het branden, opdat je niet geheel in het donker vertoeft. Vanaf oktober begint het echte gedonder. Letterlijk. En dan wordt het snel winter, een soort regentijd.



Het dorp sterft ook uit. Eerst langzaam, daarna wordt het duidelijk. Terrassen sluiten, gevolgd door steeds meer horeca gelegenheden en winkels. Wanneer ik op de waranda zit rijdt het verkeer af en aan. Tot laat op de avond. Maar ga je het dorp in overvalt de stilte je. Zelfs gelegenheden die geopend zijn tonen zich gesloten. Op enkele gelegenheden na zit je alleen. Lege stoelen, ongebruikte tafels. Aan de randen de opgestapelde terrasstoelen. Maar, er is altijd wel iets geopend. Weinig buitenlanders die je ziet. Zij die wel een buitenlandse indruk wekken zijn veelal de expats, die zich soms van hun compound verlaten. Nee, de autochtone bevolking heeft nu bezit genomen van het dorp en haar terrassen. Het is immers winter.

Ik vraag me wel eens af: waar blijft iedereen. Mensen die je zomers dag in dag uit ziet en tegenkomt lijken nu van de aardbodem verdwenen. Een vreemde gewaarwording. Ze zijn er gewoon niet. Van een expat weet je dat de kans groot is dat zij naar hun thuisland zijn. De autochtone bevolking lost in het niks op, tot ze er opeens weer zijn, in maart, of april. In oktober wordt de winter ingeluid en in april ontwaakt alles. In maart begint het voorseizoen en verschijnen de terrassen weer. De meeste zijn vertrouwd, een enkeling zie je niet meer terug en er verschijnen altijd weer nieuwe verrassingen. In de winter zie je mensen bouwen en verbouwen. Winkels veranderen, lege pandjes worden weer in gebruik genomen en winkeltjes veranderen weer in lege panden. De winter wordt gebruikt zich voor te bereiden op het nieuwe seizoen.



In de winter valt opeens op hoeveel flora haar bladerdek heeft laten vallen. Omdat er zo veel groen blijft lijkt er geen sprake van herfst. Misschien is ie er ook niet. De kaalslag gebeurt langzaam, en na een nachtvorst is het er. De banaan bleef groen tot de eerste nachtvorst en sindsdien wapperen de uit elkaar gereten bruine bladeren in het zachte briesje. En terwijl de laatste bladeren neder dwarrelen staan de tuinbonen al pontificaal te schitteren en vertonen zij de eerste bloei. Seizoenen lopen hier door elkaar en de winter is een Kakofonie van tegenstellingen. Overdag badend in het zweet zonnen, om in de middag de kachel hoog op te stoken. Of dagen somberheid en geen warm water. Douchen moet je plannen.

In Nederland is de winter de winter. Ook al is ie zacht, je weet dat het winter is. Hier lijkt de winter wel een periode van algehele schizofrenie. Tegenstellingen, verwarring en tegenstrijdigheden. Dat is de winter. Een herfst en voorjaar ontbreken dan ook zichtbaar. Onzichtbaar zijn deze seizoenen aanwezig. Ze zijn er. Nu kan je zeggen; we hebben nog een maand winter. Daarna worden de zwembaden weer gevuld, korte broeken uit de kast gehaald en gaat de kachel uit....