woensdag 28 januari 2015

Januari

Het is nog steeds niet voorbij; januari. De maand die nooit op houdt, een half jaar duurt en waar iedereen juist zo snel mogelijk van af wil. Of je nu in Nederland, of in Turkije zit, die maand komt maar niet om. En dat terwijl de dagen razendsnel aan je voorbij schieten. Wat wil je ook, januari bestaat uit een rits korte dagen. In december zijn de dagen ook kort, maar heb je het zo druk met van alles, dat december "gezellig" is. Januari niet. Er is niets in januari, dus ervaren we de korte dagen en de lange maand. De jaarwisseling lijkt al een eeuw geleden, maar het is nog immer januari. De tijd lijkt stil te staan.

Wanneer ik, voortijdig, terugblik zie ik wat ik allemaal al niet gedaan heb in deze maand. Dan denk je bijna, dat je al een jaar bezig bent. In deze maand zijn we al naar Ortaca, Muğla én twee keer in Fethiye geweest. Daarnaast ben ik al een keer of zes op de berg geweest, heb ik 10 zakken kolen gebrand, een zak hout, drie dagen in de penarie gezeten, een leuke tochtje gemaakt, weliswaar in combinatie met Fethiye, maar toch en we hebben met de honden gewandeld. Ja, zelfs meer dan een keer. Chapeau, voor mijzelf.

En het blijft maar januari.



Het lijkt ook wel dat de maand nooit op houdt door het weer. Dat slaat weer op ons bioritme. Rond deze tijd hunkeren onze lijven weer naar vitamine D. Hier ook, het is al een dag of vijf wisselend, met regelmatig regen, veel bewolking en weinig zon. Ik ga neigen te zeggen, dat ik niet meer weet hoe de zon er uit ziet. Gelul natuurlijk. Zelfs vandaag heeft ie nog fel geschenen. Maar, het is nog niet je van het. Overdag zit je wel buiten, maar binnen is het aangenamer. Daarbij, je lichaam past zich aan. Is het nu 14 graden, dan voelt dat als vier graden in Nederland. Vorige week hadden we het bij 20 graden zelfs frisjes, terwijl je in Nederland een moord doet voor twintig graden in januari.



Er is iets met januari. Het is een verdomd mystieke maand. En ieder jaar het zelfde gevoel. Pas eind van de maand merk je dat de dagen beginnen te lengen. Ha, eindelijk. Dat is januari, als ie voorbij is heeft de mens weer perspectief. Dan hebben we het weer over de lente, hoe voorbarig ook, de vakanties en de dagen worden nu merkbaar langer.

De tijd lijkt toch stil te staan, het blijft maar januari.



Januari is de maand van niks. Ja, overlast en een haast stilstaande tijd in de paradox met de tijd die vliegt. Maar wat is januari nu eigenlijk. De echte winter is, in Nederland, pas in februari. December is nog te veel herfst. In februari komen de sneeuwklokjes uit, en gaan de eerste bloemen weer bloeien. In januari bloeit alleen de Helleborus. Wit of lila, maar vooral groen. Januari is net een meisje van dertien; er net tussen in. Misschien daardoor dat deze maand altijd zo lang lijkt. Er is niks te beleven. Tenminste, geen spannende dingen. Ja, hooguit verjaardagen. Ook overlijden er altijd relatief veel mensen in januari (overigens ook in juli, naar het schijnt).  Verder, weinig. Alles sukkelt weer door in het gestage levenstempo. Mensen doen rustig aan, na alle feestdagen. Het tempo is ook even uit de mensen. Ik weet het niet, het blijft maar januari...

Op stal

Tja, daar sta ik dan. Droog, in een box, stro en haver in overvloede. Geen dier is zo verbonden met de mens, als wij. Eeuwen lang hebben wij voor ze gewerkt. Tegenwoordig zijn wij er voor het vermaak. De mens benut ons soort nog veel en op vele manieren. Ze hebben ons zelfs tot edel dier verheven. Wij hebben geen kop, maar hoofd, geen poten, maar benen.

Soms vraag ik mij af, waarom mens en paard zo verbonden zijn. Wij zijn sterke en trotse dieren. Toch leven we al generaties ten gerieve van de mens. Wij laten ons temmen en gebruiken. Alsof wij niet voor ons zelf kunnen zorgen. Dat kunnen wij over het algemeen heel goed. En lui zijn we zeker niet, want anders zouden wij ons niet door de mens laten gebruiken. En helaas, ook vaak genoeg misbruiken. Nu moet ik zeggen, de mens zorgt over het algemeen goed voor ons. Ik woon hier in de keurige stal. Nette boxen, een luik naar buiten. Binnen een breed pad. Tegen over elkaar liggen twee rijen boxen. We staan hier dan ook wel met een aantal jongens en meiden. Zomers loop ik veel buiten, in de winter vooral op stal. Ja, er is zelfs verwarming en er brandt altijd een lampje. Ik heb niets te klagen. Alhoewel... ik houd er nog steeds niet van wanneer zo een mens op mijn rug zit. En zeker niet, wanneer ik allerlei kunstjes moet doen. Vooral dat hoogspringen, daar heb ik het niet op. Dat vind ik waardeloos. En ook dat meppen, af en toe, dat zou verboden moeten worden.

Wat ik erg prettig vind, daarentegen, is geborsteld te worden. Mijn bazin doet dit regelmatig, maar er komen ook vaak jonge meisjes. Die behandelen mij als een Barbie XXX. Soms doen ze zelfs vlechtjes in mijn manen. Sowieso doen ze soms dingen met mij, dat ik denk; laat je eens nakijken. Dat doen de mensen overigens ook met zichzelf soms. In de winter komt hier altijd een kerel, nou, hoe hij er uit ziet... En hij gaat altijd met Simone op pad, onze schimmel. Die man heeft een jurk aan, een cape, plak baard en een idiote hoed. In zijn hand heeft ie ook nog een maffe stok. Hij komt nooit alleen. Er zijn altijd een of twee malloten bij hem. Zwart als roet en uitgedost in rare kleren met opvallende kleuren. Hij komt meestal wel een week of twee, bijna iedere dag. Dan is ie opeens weer weg, tot het begin van de volgende winter. Ach, als paard maak je wat mee.

Een keer per jaar is er een feestweek, in het dorp, waar ik sta. Dan moet ik rennen en zit Jolanda (mijn bazin) op mij. Gek aangekleed en zelf zit ik onder de vlechten. Met een stok probeert zij dan iets te pakken. Een andere dag, in die week, wordt ik voor een wagen gespannen. Dat valt vies tegen. Ik krijg vrijwel altijd last van mijn rug. Wanneer de wagen eenmaal rijdt valt het wel mee, maar optrekken... Hopeloos. Remmen soms ook, wanneer ik zelf stil moet gaan staan en de wagen niet geremd wordt.



Het liefst ga ik, na het ontbijt, de wei in. Vaak, wanneer het niet te warm is, krijg ik zelfs een deken over mijn rug. Verder mag ik dan grazen, wat lopen, wat liggen. Mijn gang gaan. Ik kijk wat om mij heen en klets wat met mijn stalgenoten, die ook in de wei staan. Sommige paarden krijgen dingen voor hun ogen. Een enkele keer ik ook. Dat is naar. Je ziet dan heel slecht en daardoor schrik ik juist. De mens doet dat juist, zodat ik minder schrik. Voor de wagen ook, dan krijg ik zwarte dingen bij mijn ogen. Ik vind dat dus echt niks. Drie keer niks! Ach, de mens denkt het paard te begrijpen, maar daar zitten ze wel eens flink mis mee. Ze doen hun best. Net zoals ik met regelmaat bezoek krijg van de pedicure. Hoefsmid, noemen de mensen het. Hij werkt mijn hoeven bij en vervolgens zet ie er metaal onder. Dat doet geen pijn, want mijn hoeven zijn als mensennagels, dan een flinke slag dikker. Wanneer het ijzer vers onder mijn poten (zelf heb ik het gewoon over poten, niet over benen) zit is het altijd even eng. Op een harde ondergrond kan het best glad zijn. Na een poosje worden ze wat stroever. Dat loopt prettiger. Zonder die ijzers slijten mijn hoeven heel snel. Niet wanneer ik op de manege blijf, maar wel als ik over straat loop. En ik loop regelmatig over straat. Dan gaat Jolanda een stuk met mij lopen. Over straat en door de bossen. Over het algemeen relaxed. Dan weer moet ik rennen. Jolanda denkt dat ik graag ren... Dat die ik dus niet graag. Misschien ben ik een lui paard.



Het paardenleven is geen verkeerd leven. Ook op stal is het gezellig. Met de meesten van ons kan ik het wel vinden. We zijn met meer vrouwen, dan mannen. Sorry, met meer merries dan hengsten, moet ik zeggen. D'r zit ook een knappe hengst bij. Misschien ben ik wel een beetje verliefd. Alleen, de hengsten mogen ons nooit dekken. Soms staat er een groot ding waar de hengst tegenaan moet beuken. Soms komt er een andere merrie en dan mag ie op de merrie. Ik ben ook twee keer gedekt. Best prettig. Beide keren heb ik een veulen gebaard. Even goudbruin, als ik. Een keer een hengst, de andere keer een merrie. Beiden zijn weer weg gehaald. Nou, ze waren er ook wel aan toe hoor. Lieve schatten, maar op een gegeven moment moet je op eigen poten staan. Daar ben ik vrij makkelijk in. In ieder geval zijn ze nog een hele tijd bij mij geweest. Soms kom ik ze nog wel eens tegen. Dat is wanneer ik naar een wedstrijd moet. Dan ga ik in een auto, of in een aanhanger. Die aanhanger is niet prettig trouwens. Dan zijn er heel veel paarden. Met Jolanda moet ik dan raar lopen. Hoe raarder ik loop, hoe beter vinden mensen het. Het is net dansen. Jolanda is een lange tijd bezig geweest mij dat te leren. Ik heb niet zo een dansgevoel. Uiteindelijk kon ik het blijkbaar en sindsdien gaan we geregeld naar wedstrijden. We winnen regelmatig wat, dus ik zal vast wel goed raar kunnen lopen. Ach, Jolanda heeft er veel lol in. Zelfs heb ik er niet zo veel mee, maar als mijn bazin blij is met mij, ben ik ook blij. Het leven van een paard is niet zo ingewikkeld. Toch hoor je verhalen over paarden, nou daar wil ik niet mee ruilen. Die hebben het zwaar. Die worden regelrecht mishandeld. Soms door geweld, dan weer door ondervoeding, slechte verzorging, of  abominabele huisvesting. Wat dat betreft heb ik het dus wel getroffen. Straks komen de meisjes weer... Toch? Ja, het is meisjesdag. Die gaan me dan weer heerlijk borstelen en kammen. En de hele tijd staan ze maar tegen mij aan te praten. Iets om kriegel van te worden. Ook mesten ze de box uit en geven ze zeer regelmatig snoepjes. Lekkere dingen. Ah, daar komen ze. Nou, dan moet ik maar stoppen.



Ach, ik heb mij nog helemaal niet voorgesteld. Ik ben Lady Gaga.

zondag 25 januari 2015

Sterk

De kolonie is groot. Enorm groot en iedereen ziet er het zelfde uit. Geen spat verschil, althans, er zijn twee groepen; werkers en voedsters. Ik behoor tot de werkers. Wij zijn met een paar duizend. De voedsters zijn veel minder in aantal en verzorgen de eieren. Ook tussen de voedsters onderling is geen spat verschil. De enige met een eigen identiteit en uiterlijk is onze koningin. Zij is groter en ligt de hele dag eieren te leggen. Maar goed, ik ben dus een werker. Nou, eigenlijk bestaat er helemaal geen "ik". Dat geldt voor alle dieren in alle kolonies. Wel zitten er verschillen tussen de kolonies. Er zijn wel kolonies waar ze exact gelijk zijn als wij. Geen spat onderscheidt te zien, alleen is de geur anders. Dat is de geur van de kolonie. Andere kolonies zijn wel anders. Er zijn kolonies met dieren met andere afmetingen. Vooral kleiner, tot heel klein. Ook heb je volken die een andere kleur hebben. Rood of roodbruin. In ieder geval zijn we altijd met immens grote groepen.

En wie ben ik? Ik besta niet als "ik". Ik kan iedereen van mijn groep zijn. We hebben een opdracht. Welke, dat weet ik niet. We doen wat we moeten doen, het gaat vanzelf. We volgen ook allemaal hetzelfde spoor. Aan het eind van het spoor doen we ons werk en gaan weer terug. Soms komen we onderweg iets tegen. Dan lossen we dat met een kleine groep op. Laatst een dooie larf. Met een aantal van ons hebben we die naar de kolonie gebracht. Daarna gingen we we gewoon naar onze werkplek. Die werkplek is steeds langere tijd het zelfde. Kom je een nieuwe werkplek tegen, wat soms gebeurt, dan meld je dat, door werk mee terug te nemen. Voor je het weet is er alweer een grote groep aanwezig.

Bij ons is de belangrijkste bron van werk het snijden van sappige groene bladeren. Die knaag je af en breng je naar de kolonie, naar het depot. De voedsters gaan daar dan weer verder mee aan de slag. Of dit een saai leven is durf ik niet te zeggen. Het is gewoon leven. Niks mis mee, ook nauwelijks opwindend.

We zijn wel de sterksten van het hele dierenrijk. Dat weet ik dan weer wel. Ik kan wel tien keer mijn eigen gewicht tillen. Eens mens kan eigenlijk niet eens een keer zijn eigen gewicht tillen, om maar een voorbeeld te noemen. Andere dieren kunnen wel een paar keer hun gewicht tillen, maar niet zo veel als wij.

We zijn klein, maar met veel. Er moet dus hard gewerkt worden en daarom is het wel makkelijk zo sterk te zijn. Ook wanneer er een obstakel op onze weg zit. Met een groep kan je altijd de weg weer vrij maken. Een flinke (dooie) hommel tillen we met een mannetje of twintig wel weg. Soms sta je verkeerd en word je ook weg getild. Door bijvoorbeeld niet onder maar op de prooi te staat. Toch het meeste tillen we alleen. Een stuk blad, wat afgesneden is, weegt al snel zes tot zeven keer ons gewicht. Dat het zwaar is maakt niet eens zo veel uit. Nee, soms is het lastig dat we met zo onnoemelijk veel zijn. Dan loop je met je blad en loop je elkaar in de weg. Het gaat overwegend goed, alhoewel... Nou ja, kijk dit blad, dat is een lichte. Te zuinig gesneden. Niet erg, soms een wat lichtere lading...



Onze kolonie is onder de grond. We hebben meerdere ingangen. Die worden bewaakt door werkers, als wij. Zelf heb ik ook bewaakt. Dat doe je gewoon. Hoe het werkt weet ik ook niet. Door toeval denk ik ben je gewoon een week bewaker. Wel lekker, want dat is niet zo zwaar. Maar goed, onder de grond dus. Enorm veel gangen en een paar grote ruimtes. Die hebben we allemaal met elkaar uitgegraven. In de grote ruimtes bewaren we de bladeren, in een andere liggen de eieren, de volgende de larven. De koningin heeft een eigen ruimte. Daar mogen wij niet komen, maar alleen de voedsters. Weet je trouwens dat die voedster de eieren en larven in hun eentje moeten verplaatsen? Volgens mij is dat zwaarder dan een blad. Je begrijpt dat wij allemaal in de gangen slapen. Hutje mutje. We houden elkaar zo wel goed warm, dat is een voordeel. Je kan je alleen niet bewegen en moet wachten tot je voorgangers weer vertrekken, voordat je kan bewegen. Het liefst zijn we aan het werk. Dan zijn we buiten en hebben we iets te doen.



Soms wordt het leefpatroon doorbroken. Wanneer een mier van een andere kolonie in onze kolonie terecht komt, of omgekeerd. Meestal gebeurt dit per ongeluk, maar soms ook omdat we op zoek zijn naar een nieuw nest of meer voer. En kom je elkaar tegen.... Dan wordt het knokken! En flink. Verjagen we er een, dan komen er al snel hele groepen aan om te beschermen. Zo een knokpartij loopt meestal goed af en duurt niet zo lang. Is het een knokpartij met een andere soort, of voor ons territorium, dan kan het echt flink toe gaan. Grotere mieren dan wij zijn ook veel sterker. Dan zitten we al snel met een stuk of tien van ons, op een zo'n grote. Dan moeten we echt fors in de meerderheid zijn, anders is het dag kolonie... Gelukkig hebben we dat nog niet gehad. Meestal vechten we met dezelfde mieren als wij, of kleinere. Tot nu toe hebben we altijd gewonnen. Ja, omdat we sterk zijn. Sterk, omdat we als mier sterk zijn en sterk omdat we een hele grote kolonie hebben.

Toch leiden wij ook onze verliezen. Vrijwel altijd, wanneer wij vechten, gaat het tot op dat de dood er op volgt. Het maakt ook niet uit of er doden vallen. We hebben toch geen "ik". Dood is dus dood. En sterf je niet in een gevecht, zo oud wordt een mier toch niet. Allemaal wel goed zo. Omdat we allemaal hetzelfde zijn zien we ook geen verschil tussen de mieren onderling. Wie er dood zijn weet je niet, want er is ook geen "wie". Nee, dan zijn er een paar dood.



Ondanks dat we met zo veel zijn is er geen onderling contact, want dat kunnen we niet hebben. Waarover trouwens. Nee, alles gaat vanzelf, zal ik maar zeggen. Het hele leven van een mier gaat vanzelf. Heerlijk, want dan hoef je ook niet na te denken. Komt goed uit, want we kunnen ook helemaal niet nadenken. Het leven van een mier is eigenlijk wel een goed leven. We doen wat we doen en kennen geen problemen. We zijn ook altijd met veel. Je gaat van A naar B en weer terug, met een blad. Soms wordt je weg plots geblokkeerd. Soms staat er opeens een ander dier op je. Dan heb je het wel gehad. En wordt de weg alleen maar plots geblokkeerd, dan zoek je automatisch de weg weer naar A, of naar B. En dan ben je weer snel bij elkaar. Weer met veel. In lange rijen lopen we dagelijks. En graag laten we zien dat we sterk zijn. Ja, de sterkste dieren van de hele wereld, en met misschien wel de grootste harmonie. Een mens kan nog wel eens van ons leren, al is ie lang zo sterk niet.

donderdag 22 januari 2015

Bep

"Hé Bep, wat sta je daar te ziekeneuren. Heb je koppijn, of zo?"

"Ja Trees, en behoorlijk ook."

"Hoe kom je daar nou weer aan?"

"Nou wat denk je van Sedat?"

"O, je hebt niet goed uitgekeken..."

"Goh, je wordt wakker meid. Nee, ik heb niet goed uitgekeken. Nou, en dan kan je een steen van Sedat op je kop krijgen. Vooral als ie een wat grotere steen gooit."

Ik ben Bep, schaap in de kudde en Sedat is onze herder. Op zich een prima vent, maar om ons te laten luisteren gooit hij stenen. Normaal niet zo een probleem, omdat we die met onze vacht opvangen. Behalve wanneer je niet oplet dus. En vandaag lette ik even niet op.

Onze kudde bestaat uit een stuk of dertig schapen. Allemaal wel gezellige meiden. Een enkeling daar gelaten. We leven in Turkije, niet ver van de zee. Niet ver van onze slaapplaats is een grote weg. Die weg loopt langs de kust. We gaan daar nooit over heen, maar soms lopen we daar wel in de berm te grazen. De auto's rijden ons hard voorbij. Meestal blijven we op de bergen. We wonen ongeveer een half uurtje lopen van de grote weg. Onze weg is meer een pad, maar ook hier rijden auto's. Heel voorzichtig gelukkig. Ze wachten ook meestal, wanneer we over het pad lopen. Onze slaapplaats is langs dat pad. Afgezet met een muurtje en hekken van gaas. Hier en daar ligt stro, twee troggen en een flinke bak met altijd vers (en erg koud) water. Boven de troggen is een flink afdak. Met regen liggen we droog, maar ook in de hete zon, zomers, hebben we flink wat schaduw.

Iedere ochtend komt Sedat. Hij slaat geen dag over. Dan doet hij het hek open en gaan we lopen. Meestal dezelfde kant, het land in. Het is een mooi land, al zeg ik het zelf. Overal zijn bomen en tussen de bomen liggen flinke rotsblokken. Het is ook erg glooiend hier. Niet ver van ons vandaan ligt een kloof, die best diep is. Meer naar boven liggen een paar stukjes grond met wat meer gras. Van onze slaapplaats lopen we een poosje, dan mogen we grazen. Dat lopen is vaal slenteren en dan knabbelen we aan al het jonge groen wat we tegen komen. Vooral dat groen in die prikstruiken. Van die prikkels hebben we niet zoveel last. We hebben een prima vacht, ook als we geschoren zijn is het nog een goed bescherming. Scheren gebeurt altijd voordat de zomer aanbreekt. Tegen die tijd hebben we het al goed warm. We zijn dan blij dat de vacht er af mag, al is dat scheren niet het meest prettige, wat je als schaap overkomt. Soms worden we halverwege de zomer nog een keer geschoren. Wanneer de vacht hard gegroeid is. Tegen de winter hebben we dan weer een lekker jasje. Alhoewel, van een echte winter is hier geen sprake. Overdag is er bijna nooit vorst en 's nachts maar een paar keer. Wel mooi, want als de zon schijnt zie je in het noorden een paar bergtoppen met sneeuw. Wij komen niet verder dan hagel. Vooral in het najaar. Dan kan het flink regenen, én onweren. Dat gaat me d'r toch te keer. Soms valt er dan ook hagel. We staan dan altijd op stal. Die hagel bonk dan op dat metalen dak van ons. Een gezellig geluid hoor. Soms stuit zo een hagelsteen op een gewone steen af en valt dan op je. Meestal tegen je poten, of op je kop. Dat doet pijn , meer pijn dan de stenen van Sedat.



"Ik ben blij dat we morgen weer de andere kant op gaan."

"Ja, lekker de rust en de bergen."

"Maar dan moeten we wel weer meer klimmen"

"Of jij dat zo erg vindt."

"Da's ook weer waar."

"Misschien komen we dan Jaap, de ezel weer tegen."

"Oh, dan gaan we hem weer op stang jagen."

"Ja, Jaap is wel een schijter."

De dames lachen in koor. Wanneer de kudde Jaap tegen komt lopen ze hem altijd te stangen. Ach, we kletsen wat af. Okay, toegegeven, ik ben zelf ook een grote kletskous. Heerlijk vind ik dat. Meestal, als we aan het eind van de dag weer op stal staan gaan we los. Overdag praten we wat minder. Ja, wel op onze graas plekken. Tijdens het lopen moet je de boel in de gaten houden. En Sedat natuurlijk. Als je treuzelt gooit ie een steen naar je. Zoals vandaag. Maar gelukkig, het gaat al wat beter met mijn kop. De trog is goed gevuld en we smullen er weer flink van. Hier krijgen we ander voer. Ook wel lekker, maar vers sappig groen is toch het lekkerste. Sedat eet hele andere dingen. Wat dat allemaal is weet ik niet. Soms laat ie iets vallen. Wanneer je een stukje te pakken krijgt is dat meestal wel erg smakelijk.



Het leven van een schaap is niet slecht. Dat komt natuurlijk ook doordat je met een leuke groep leeft en we hebben best veel vrijheid. En we schijnen nuttig te zijn, want mensen willen altijd heel graag onze wol. Ze help je elkaar, niet? We zijn ook een gezonde kudde. We zijn weinig ziek. Soms is er wel eentje van ons geblesseerd. Wat wil je in dat ruige landschap. Dan kijkt Sedat. Meestal helpt hij je wel. Soms komt er een vreemd mens. Nou ja, vreemd is hij niet, hij is dokter. Dan geeft ie een spuit en soms legt hij een verband aan. Veel zien we die dokter niet. Nee, we leven lekker ons leventje. Net als Sedat. Hij woont ietsje verderop, in een stenen huisje. Klein en oud. Hij woont daar alleen. Dat kan je zien ook. Wanneer we naar het noorden gaan lopen we er altijd langs. Soms gaat hij snel nog even naar binnen en komt dan met een paketje naar buiten. Daar zit zijn voer in. Daarna lopen we nog een poosje. Bijna altijd komen we Jaap dan tegen. Verder zien we niet zo veel andere dieren. Een enkele hond, wat vogels en kleine beestjes, maar vraag me niet wat dat voor beestjes zijn. In de nacht moeten we trouwens wel opletten. Dan zijn er roofdieren, zoals de vos. Als de vos de kans krijgt pakt ie een van ons, meestal een oud wijfie.

Een keer per jaar krijgen we bezoek. Dan komt er een auto en achter in de bak staat dan een ram. Die mag het "doen" met ons. Soms zijn het meerdere rammen. Mij doet het niet zo veel, zo'n ram op je rug. Sommige schapen genieten er wel van. Dat zal dan wel. Ach, en dan raken we zwanger. Niet allemaal, maar bij een hoop van ons lukt dat wel. Dan komen de lammeren. Dat is een gezellige tijd. Lammetjes geven een hoop lol en afleiding aan de kudde. Lang blijven ze niet. Dan worden ze opgehaald en verdwijnen. Waarheen weten we niet. Maakt me ook niet zo veel uit, die lammeren redden het wel. Ze worden vast in andere kuddes gezet, ook voor de wol. Soms houdt Sedat een paar lammetjes. Alleen als er een paar oude wijven overleden zijn. Sedat houdt zijn kudde graag op grootte. Zelf ben ik ook in deze kudde geboren. Ik weet dus niet beter, maar, zoals ik al eerder zei, het bevalt prima. Nou, de dag is weer zo een beetje voorbij. We gaan zo slapen. Nog even roddelen met elkaar;

"Hoe is het met je koppijn Bep?"

"O, dat gaat al een stuk beter. Heb gegeten hè."

"Welke kant zullen we morgen op gaan?"

"Nou, ik denk weer naar het noorden"

"Gezellig, dus dan komen we Jaap weer tegen."

"Vast wel."

"Heb je trouwens van Truus gehoord?"

"Nee, wat dan?"

"Truus heeft Ella in haar bil gebeten."

"Zo maar?"

"Zo maar!"

"Stom."

Dodencel

Daar stond ze, Bertha 56. Een stuk of zeven stonden nog voor haar. Die waren eerder aan de beurt. Een aantal achter haar. Bertha 56 voelde zich ongemakkelijk. Ze was bang, begreep het niet en wilde niet, dat wat haar boven het hoofd hing. Bertha was van middelbare leeftijd en voelde zich gezond. Een raar angstgevoel gierde door haar magen. Paniek. Voor Gerda 18 was de angst zo groot dat ze wild om zich heen trapte, toen ze uit de vrachtwagen kwamen, en ontsnapte. Lang duurde het niet. Bertha hoorde de knal, die flink echode. Vervolgens zag zij nog net hoe Gerda 18 tegen het plaveisel klapte...



Bertha was op niet zo'n hele grote boerderij geboren. Al heel snel na haar geboorte werd zij apart gezet. Een witte polyester kooi met een metalen hek er voor. Daar moest ze het mee doen, de eerste tijd. In het hek hing een zwarte emmer, met daaraan een grote plastic speen. Daar kon Bertha uit drinken. Een paar keer per dag werd de emmer gevuld. Naast haar stonden meerdere van die polyester hokjes. Twee waren onbezet, bij drie anderen stonden ook kleintjes, allemaal bijna even oud als zij. En allemaal kregen ze dezelfde behandeling. Soms kwamen er mensen die bleven staan. Een enkeling aaide de kalveren. Bertha stak dan haar tong zo lang mogelijk uit om de mensenhand af te likken. Dat was lekker zout.

Na een paar weken mocht Bertha naar de stal. Daar stond ze, met nog wat kalveren, in een apart gedeelte, afgezonderd van de koeien. Haar moeder stond ook bij de koeien. Die deed net of ze haar eigen kind niet kende. Misschien was dat ook zo. Bertha was al een stuk groter en wat had haar moeder haar nou gezien? Amper! Vervolgens bleef Bertha, met de andere kalveren, lange tijd in de stal. In de zomer gingen de koeien naar buiten, maar zij bleven binnen. Ze verveelden zich allemaal enorm. Er was weinig te beleven, of te doen. Ze konden eten en liggen. Dat was het zo ongeveer en dat was wat er gebeurde. Tijd gaat dan tergend langzaam voorbij.

Bertha moet rond een jaar geweest zijn toen zij uit het gedeelte gehaald werd. Onwennig liep zij over het erf, naar een grote kist op wielen (Bertha wist toen nog niet dat dit een vrachtwagen heette). Een stijle plank lag er tegen aan. Gelukkig waren er wel latten op gespijkerd, anders was ze echt naar beneden gegleden, zo stijl. Nadat alle dieren ingeladen waren ging de schuine kant dicht. Het was vrij donker binnen, al waren er wel kleine openingen aan de zijkant. Veel kon je er overigens niet door zien. De wagen zette zich in beweging. Een kalf viel om, de rest wiebelde stevig, maar bleef op de been. Na een poosje stopte de vrachtwagen en ging het luik weer open. Naar beneden was het nóg steiler.

Ze stonden op een veldje. Er waren veel meer kalveren. Ze werden met touw aan stokken vastgezet. Er klonk muziek en het rook heerlijk. Dan werd de muziek onderbroken en een mensenstem sprak: "Welkom op de 34 e pinkenveiling van onze kerk. We wensen iedereen een gezellige dag en goede zaken". De muziek speelde weer. Er waren veel mensen. Ze deden erg druk en sloegen op elkaars handen. Ze spraken erg snel, wat Bertha niet kon volgen.

"Weet jij wat er nu gaat gebeuren?" Vroeg ze aan een pink, schuin tegenover haar.

"Wat ik begrijp is dat we allemaal naar een andere boerderij gaan," antwoordde ze.

Inderdaad gebeurde er van alles. Op een gegeven moment werd Bertha losgemaakt en aan een andere stok gebonden. Ze stond nu tussen allemaal meisjes, van wie zij er geen eentje kende.

Na een poosje kwam er een tractor met aanhanger. Die aanhanger had ook een klep. Minder stijl. Met z'n vijven gingen ze daar in. De klep ging dicht. Nu kon Bertha wel goed kijken. De kar was open en ze kon er ruim bovenuit kijken. Zo zag ze dat ze door een dorp reden, het dorp verlieten en bij een kleine boerderij stopten. Ze werden uit de kar gehaald en naar de stal gebracht. Een kleinere stal, dan waar zij vandaan kwam. Het tochtte ook meer. Nu stond tussen de anderen. Bertha was moe. Ze ging wat eten en legde zich daarna lekker in het stro neer. Ze sliep die nacht als een os.



De volgende morgen vroeg werden alle dieren de weide op gestuurd. Een vrijheid, die Bertha nog niet kende. Onwennig schuifelde ze door het hoge gras. Hm, dat smaakte. De verdere dag at ze gras, lag in het zonnetje, wandelde wat om vers gras te vinden en genoot van haar vrijheid. Net als de dag daarop. De dagen daarop, een hele tijd daarop. En iedere avond gingen ze in colonne terug naar de stal. Ook daar was dan weer eten en werden de oudere dames gemolken.

Na een hele tijd werd Bertha op een ochtend wakker en bleven de staldeuren dicht.

"Waarom gaan we vandaag niet naar buiten".

"Voorlopig blijven we binnen. Vreselijk saai, maar buiten is het te koud. Dat is niet goed voor ons. Heel wat maanden zitten we opgesloten, voordat we de wei weer in mogen. Gelukkig kunnen we ons hier, in de stal, wel bewegen. Ik heb gehoord dat dit in sommige boerderijen heel anders is. Daar zit je de hele winter op een heel klein plaatsje, allemaal op rij," sprak een praatzieke oudere dame.



Na enige tijd in de stal werd Bertha naar buiten gehaald. Op de binnenplaats stonden allemaal mensen. Een man, geheel in het groen, zat in haar vrouwelijkheid. Dat voelde niet prettig. Hij spoot ook iets in haar. Daarna mocht ze weer naar binnen. Dagen daarna voelde Bertha zich niet lekker. Ze voelde zich vreemd.

"Ja, meid, welkom in de wereld der volwassenen. Je gaat in het voorjaar een kalfje krijgen. En daarna mag je iedere dag bij ons aansluiten, zodat de boer je kan melken", zei de praatzieke oudere dame. En inderdaad, na een tijdje (Bertha was ook behoorlijk dik geworden) kreeg zij twee kalfjes. Schatjes waren het...., maar ze werden heel snel bij haar weggehaald. En ja, vanaf nu stond ze twee keer per dag in de rij, om gemolken te worden. Dat was in een ruimte, naast de stal. Dan werden er van die rubberen dingen op haar tepels gezet. Ach, dat voelde niet onaangenaam. Ze voelde hoe de melk uit haar uiers liep. Ze had de indruk dat dit best veel was.

Het leven ging zijn gangetje tot ze weer eens in een vrachtwagen werd gezet. Nu zat ze er veel langer in. Weer was er een markt. Nu veel groter en er waren ook andere dieren; paarden, schapen en geiten. Hier waren stalen stokken, maar verder ging het net als de vorige keer. Alleen nu ging ze niet terug in een open aanhanger, maar in een vrachtwagen, vol met andere dames. En weer was het een tijd rijden. Bijna donker, toen ze werden uitgeladen en een enorme stal binnen geloodst werden. Iedereen kreeg een eigen plek toegewezen. Bertha had het al door, hier was niet zo heel veel bewegingsruimte. Ze kreeg gelijk. Ze at veel, bewoog weinig en produceerde veel melk. Meer zat er niet in dit leventje. De gesprekken met de andere dieren waren ook niet echt opbeurend. Er werd veel geroddeld en het waren vooral verveelde gesprekken. En, in het voorjaar ging geen koe naar buiten. Ook in de zomer bleef Bertha binnen. Alle koeien bleven binnen. Jaar in jaar uit.

Tot het moment, dat er geen melk meer was. Bertha werd apart gezet, met nog enkele dames. Daar stonden ze een tijdje, tot ze opgehaald werden. De vrachtwagen in. De vrachtwagen stopte meer keren, en telkens kwamen er koeien bij. Ze werden nerveus. Bertha had het ooit eens gehoord, wanneer je melk op is ga je weg. Ze slachten je en maken van je vlees en botten allemaal producten. Diervoeders vooral. Bertha rilde toen ze het hoorde. En nu stond ze in die rij. Voor haar zag ze haar lotgenoten, een schok, dan vielen ze. Mannen sleepten ze weg. Misselijk van angst. Paniek, maar ze kon geen kant op. Het was haar beurt... Het licht ging uit.



Bertha 56 rustte niet in vrede, maar zou nog veel betekenen voor andere dieren. Haar hele leven had ze ten dienste gestaan van. Na haar dood was dit niet anders, behalve dat het de laatste keer was.....

dinsdag 20 januari 2015

ADMOD

Recent is de vereniging van Alle Dieren tegen de Misplaatste Opvattingen over Dieren (ADMOD) opgericht. Natuurlijk heeft deze gebeurtenis plaats gevonden in een dierentuin. Waar anders immers zijn zo veel soorten dieren bijeen en was de gelegenheid het initiatief (afkomstig van een aap) te nemen. Aanvankelijk was er wel een probleem. Soortgenoten spreken over het algemeen dezelfde taal, maar de verschillende soorten begrepen elkaar niet altijd. Gelukkig was er een uil in het park, die een methode ontwikkelde, zodat de verschillende dieren goed met elkaar konden communiceren. En zo was er de oprichtingsvergadering. Een drukte van jewelste en een kakofonie aan woorden.

"In de aap gelogeerd, mensen geven aan dat je dan pech hebt. Nou, een aap heeft helemaal geen pech", sprak de initiatiefnemer.

"Ach wat. Ze zeggen ook zo dom als een varken, maar varkens zijn juist hele intelligente dieren", knorde een grote zeug uit de kinderboerderij.

"Nee, het is zo dom als een koe en zo lui als een varken", zei buurman koe.

"Varkens zijn ook niet lui. Maar, volgens mij zijn koeien wel dom hoor".

" Mooi niet. Wij zijn niet dom".

Het werd echt een heksenketel. Het duurde een tijdje alvorens de leeuw het voortouw nam. Hij wordt immers als koning van het dierenrijk bestempelt.

"Dieren, dieren.... Zo komen we nooit ergens," brulde de leeuw:" laten we het orderlijk houden. We hebben een voorzitter nodig. Wie is de voorzitter?"

Vrijwel alle dieren wezen naar de leeuw. Een enkeling maakte nog de opmerking dat hij het voor een keer prima vond de mensenopvatting te eren en de leeuw tot koning van de dieren te bombarderen, dus tot voorzitter.

Inderdaad verliep de vergadering vervolgens ordentelijk. Een voor een mochten de dieren hun bezwaren uiten tegen de opvattingen welke de mensen hen toebedeeld hadden.

" Zelfs een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of wij zo stom zijn. Nou, ik ken geen ezel die zich überhaupt stoot aan een steen".

" En een slang is helemaal geen gemeen achterbaks beest. Mensen zijn bang voor ons door zelf angst te zaaien. Alleen om ons te verdedigen vallen we ze aan".

" En ik kijk dus schaapachtig.... Of ik een slome duikelaar ben. Daar word je toch niet goed van".

Zo veel dieren, zo veel opvattingen werden naar voren gebracht. De uil merkte op dat in bijna alle gevallen de mensen dit soort opvattingen hadden vanuit een negatief perspectief. Dieren deugen niet, zijn dom en niet te vertrouwen, was de conclusie van de uil, waarop weer een heleboel dieren reageerden; " ja, jij hebt mooi praten, uil. Jij bent juist het dier dat mensen wel positief benoemen... Zo slim als een uil...".

Applaus vanaf het plein. De uil droop af, met het schaamrood op de wangen. Tja, hij had gelijk, maar die andere dieren ook. De uil was vrijwel het enige dier dat juist positief genoemd werd.



" Alle opmerkingen met dom... Domme gans, domme ezel, domme hond, dom varken, domme koe, .... Nou, zo kan ik wel door gaan..." De geit sprong na zijn woorden weer op de grond, alwaar hij riep: " en met koppig kan ik ook een rijtje maken; koppig als een ezel, koppige geit, en noem maar op..."

" Mag ik er op wijzen dat het vooral boerderijdieren zijn, die op deze wijze zo gediscrimineerd worden! Reageerde de koe.

" Ja, en ook huisdieren," sneerde de kat er achteraan. De kat? Ja, die was uit de buurt en woonde bij mensen. Eigenlijk hoorde ie niet in de dierentuin. Maar hij hoorde van het initiatief en was ook gekomen. Net als een aantal vogels, insecten, en kleine dieren (waaronder enkele muizen en ratten).

De avond duurde al een tijdje, maar echt verder waren de dieren nog niet. Tot nu toe vielen ze over elkaar om uit te spreken in welk hokje de mensen ze plaatsten. Wanneer je daar goed bij stil stond bleken er vele verwijzingen van het menselijk gedrag gelinkt aan dieren te zijn.



Uiteindelijk nam de leeuw weer het woord. Dat iedereen het met elkaar eens was, leek nu wel duidelijk, maar wat wilden de dieren nu bereiken met hun vereniging, de ADMOD? Daarop werd het beduidend stiller. Ja, dat ze het met elkaar eens waren was al snel duidelijk, maar wat die je er mee? De dieren keken elkaar eens aan.

" Wat bedoel je daarmee, leeuw, wat dien we er mee? Moeten we dan wat doen dan? Is het niet voldoende dat we de vereniging hebben? " Het nijlpaard sprak met enige verontwaardiging. Nou ja, volgens velen begreep het nijlpaard er niet zo veel van. Een van de dames uit de roedel wolven reageerde;" nee, stom Nijlpaard. Een vereniging heb je omdat je er wat mee wilt doen! En ik wil er wat mee doen. Wij worden uitgemaakt voor gevaarlijk en in de mensensprookjes zijn wij menseneters. Dat pik ik niet. Dan kan ik het niet pikken, of ik kan het niet pikken en er wat tegen doen! En wat kunnen we doen? Juist, met ons gedrag reageren op de mensen".

Je kon een speld horen vallen alsmede het kraken van de hersenen van alle dieren. Ja, actie, er moest actie komen. Maar hoe doe je dat? En vooral was het een uitdaging om juist zo te reageren, dat de mensen hun woord geen eer kon worden aangedaan. Kortom, gedrag vertonen wat de mensen niet van dieren verwachtten. Nou, daar komen de mensen zelf al niet uit, laat staan de dieren.

" Nou, we kunnen iedereen die zich negatief over ons uit, of ons op zo een manier hun opvattingen uit, negeren. Bijvoorbeeld met je rug naar hun toe gaan staan. Of je zo opstellen, dat zij je niet goed kunnen zien. Dan komen ze naar de dierentuin, maar zien alleen onze achterkanten", opperde een van de giraffen. Daar werd vrij eenstemmig op geknikt. Al snel deed een volgende vraag zich voor;" maar hoe herken je zo iemand, of weet je bij wie ja dat moet doen?"

"  Zodra een van ons iets hoort van een mens moeten we onmiddellijk het signalement aan elkaar door geven. Er is dus altijd iemand poortwachter. Wie dat is... Dat is een kwestie van opletten. Als het lukt komt iemand naar de dierentuin zonder ook maar een dier goed te kunnen zien".

" Dan zou ik bijvoorbeeld doodstil moet blijven liggen," vroeg de alligator. Ja, niet iedere dier kon zich verstoppen, dus moest er ook andere manieren zijn om vooral geen interesse bij stomme mensen te wekken.



Inmiddels bestaat de ADMOD alweer een poosje. Mede door transporten is de ADMOD uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie van dieren. Via vogels wordt onderling gecommuniceerd en afgestemd. Dat leidde tot grappige zaken. Een Amerikaan bijvoorbeeld. Die man bezocht altijd en overal dierentuinen. Ze kenden hem wel. Meestal droeg hij stomme shirts en hij had een hele brede snor. Voor de kooien deed hij altijd of de dieren gek waren en riep ook beledigingen. Tot hij te ver ging, in een dierentuin in Zweden. Sindsdien heeft geen dier hem meer aangekeken. Tenminste zo ver bekend. De man is nog in diverse dierentuinen op bezoek geweest. Hij werd steeds stiller en nu bleek hij al een tijdje niet te zijn gezien. Misschien was hij de eerste mens die was genezen. Dankzij ADMOD, dankzij dat kleine aapje in die grote dierentuin.

Roodborstje

Wel leuk, mensen vinden mij vaak het meest vertederende vogeltje. Ze moesten eens weten hoe agressief ik eigenlijk ben. Maar ik laat mij vooral graag vertederen. Het is heerlijk de aandacht van de mensen op te eisen. Ik ga er meestal dan ook lekker dichtbij zitten, vooral wanneer ze in de tuin werken. Je ziet ze zweten, maar eigenlijk doen ze al het zware werk voor mij. Als iemand tuiniert dan is het eten voor mij gelijk voor het oprapen. Dan hoef ik niet zo moeilijk te doen. Ja, ik volg ze helemaal. Ik spring van takje op takje, maar zorg er voor wel altijd net een veilige afstand te bewaren. Je weet maar nooit, met die mensen. Misschien komt dat door hoe ik ben. Nee, ik ben zeker geen lieverdje. Maar, dat geldt alleen voor soortgenoten. Ik zal het uitleggen. Als roodborstje heb ik een territorium. Als het even kan een tuin, beter gezegd; tuinen. Ik heb toch al gauw een gebied van tweehonderd bij tweehonderd meter nodig. Dat is genoeg voor mij, om de periode te overleven. Dat gebied is dan ook wel mijn gebied. Ik tolereer daar geen enkel ander roodborstje. Om te beginnen is een eigenschap van mijn soort dat we heel erg op ons zelf zijn. We houden niet van bemoeizucht, pottenkijkerij en nieuwsgierigheid. Ik ben daar niet anders in. Iedere roodborst die het ook maar waagt om in mijn gebied te komen verjaag ik. Dat gaat niet altijd even gemakkelijk. Nee, soms liggen onze gebieden zo tegen elkaar, dat de grens niet geheel duidelijk is. Nou, ik maak hem duidelijk. Als die ander het niet pikt wordt het vechten. Reken maar dat ik een goeie straatvechter ben. Er vloeit nogal eens bloed, wanneer die ander niet snel genoeg op rot. Zelf bloed ik ook wel eens, naar in mijn gebied ben ik nog steeds de sterkste. Mijn buren (roodborst) weten dat wel. In het late voorjaar heb je veel vreemdgangers. Dat zijn vaak jonkies. Eenmaal uitgevlogen moeten ze een eigen territorium zoeken. Dan vliegen ze wel eens over jou grondgebied. Dat pik ik al niet. Die gasten jaag ik weg. Dan zijn er. roodborstjes die zelf een nieuw stukkie moeten vinden. Die laten zich minder goed wegjagen. Met hen heb ik hele stoeipartijen, waar de honden geen brood van lusten. Ik ga er keihard tegenin, want als ik dat niet die kan ik het schudden. Die ander gaat er namelijk ook hard in. Eigenlijk zijn we verschrikkelijke heethoofden. Niet onze borst, maar onze kop zou rood moeten zijn.

Rood is onze borst trouwens niet eens. Meer roestbruin. De mensen die ons onze naam hebben gegeven waren vast kleurenblind. Of ze vonden ons zo lief, dat ze rood aan ons toebedeelden, omdat rood ook staat voor de liefde. Ze moesten eens weten...



Mijn gebied onderhoud ik keurig. Bijna net zo goed, als dat ik hem bewaak. Dat moet ook wel, want er zijn best veel roodborstjes. Dus, wil ik een vrouwtje, dan moet het wel aantrekkelijk voor haar zijn. Ieder jaar heb ik een ander vrouwtje. De vrouwtjes mogen wel in mijn gebied. Dat wil zeggen... In den beginne. Wanneer een vrouwtje in mijn territorium komt kijk ik eerst of ze leuk is en of ik denk haar charmes te kunnen winnen. Is dat niet zo, dan jaag ik het vrouwtje ook weg. Nooit meer dan een vrouwtje op mijn terrein! En of ik vecht tegen een mannetje of vrouwtje maakt niks uit. Het gaat even fel, vooral wanneer je van die dwingende dames hebt die niet weg willen, maar waar je absoluut de schurft aan hebt. Tot nu toe heb ik ieder jaar mijn vrouwtje gehad. Ze mag blijven tot de jongen zijn uitgevlogen. Dan moet ze ook weer weg. Vrouwtjes zijn een soort zwervers. Ik heb daar geen probleem mee. Ik plant mij voort en daarmee basta! Er gaan genoeg roodborstjes dood. Door allerlei redenen. Van al mijn kuikens wordt misschien 10% volwassen en van die 10% wordt nog niet de helft oud. Dat komt ook door de gevechten. Een roodborstje sneuvelt nooit in het gevecht, maar kan wel dood gaan door het gevecht.



Zelf ben ik al van middelbare leeftijd. Heb dus al veel groot gebracht.



Mensen weten dat niet, maar over het algemeen zijn wij, roodborstjes, heel erg slim. Dat komt omdat we solitair leven. Dan heb je alle tijd aan jezelf. En de mensen helpen ons makkelijk aan eten te komen, dus is er alle tijd onze hersens optimaal te gebruiken. Die hersens zijn klein, als een erwt zo groot, maar we gebruiken zeer intensief. Een mens heeft grote hersens, maar gebruikt ze bijna niet. Er zijn grote filosofen onder de roodborstjes. Rekenwonders, genieën. Jammer, dat we er niet zo veel mee kunnen. Eigenlijk niks... Wat maakt het uit. Wanneer we uitgaan van de evolutietheorie van Darwin zullen ook roodborstjes zich verder ontwikkelen. Uiteindelijk zullen we boven het niveau van de mens uitstijgen. We zullen leren onze vleugels als handen te gebruiken, terwijl we ook kunnen blijven vliegen. Kijk, en mens kan al niet vliegen. Langzaam zullen we groter worden, onze hersenen zullen meegroeien en bij dat intensieve gebruik van onze hersenen worden we uiteindelijk superdieren. Tja, dat zal je nu toch niet achter zo een lullig roodborstje zoeken. De mens doet dat in ieder geval niet. Die denkt alleen vertederd aan ons. Slimme mensen weten dat we ook heel agressief zijn. Dan houdt het op. Kijk, die agressiviteit van ons heeft een functie, maar bij onze verdere ontwikkeling hebben we straks die agressie niet meer nodig. Ja, ooit zullen wij ons misschien wel tot de meest vredelievende dieren hebben ontwikkeld. De mens was heel lang geleden immers ook een heel agressief dier. En de mens is dat nog. Zo slim is de mens dus helemaal niet. Nee, het grote verschil is dat de mens veel verder in de evolutie zit. Straks is de mens er niet meer. Ze zullen uitsterven, omdat ze te weinig van hun hersenen gebruiken. Ik ben er trots op een roodborstje te zijn, al lijk ik nu een nutteloos vogeltje. Een haast overbodige schakel in de voedselketen. Ach, soms worden we wel gepakt door een groter dier. Een snelle kat, of een roofvogel. Veel meer vijanden hebben we niet, die ons willen eten. En dat zo ons pakken is ook minimaal. Misschien nutteloos, maar mijn leven is prima hoor. Ik geniet er van. Daarbij leef ik in een goede tuin. Er is alles wat mijn hartje begeert. Die mensen hier houden van vogeltjes. Ze strooien zelfs voer voor ons. Niet dat we het nodig hebben, maar mooi makkelijk is het wel. De struiken hier zijn ook uitstekend. Ik kan ieder jaar een goed nest bouwen en er zijn zat plaatsen waar ik veilig kan zitten, of een tukje kan doen. Mij hoort niemand klagen. Zie het roodborstje maar als lachende derde... We hebben het goed voor elkaar.

zaterdag 17 januari 2015

Naar het dorp

Zo, het zonnetje schijnt weer lekker. Het werd tijd. Freddy rekt zich even lekker uit. Vannacht heeft ie goed geslapen, al was hij gisteravond laat weer terug. Maar goed, zijn hok is altijd open. Buiten fluiten de vogels alweer en ook vanaf de weg klinkt het nodige geluid. Voertuigen die uit zichzelf bewegen en mensen. Mensen praten altijd veel. Freddie is wat stil. Geen prater. Freddie woont aan de rand van het dorp, maar aan de goede kant van de grote weg. Gelukkig maar, want op die grote weg gaan die zelfbewegende dingen loeihard. Doodeng om dan over te steken, maar dat hoeft Freddie niet. Hij gaapt nog even flink en kijkt naar zijn bak. Die zit alweer vol. Ja, er wordt best goed voor hem gezorgd. Hij mag alleen nooit naar binnen. Daarom heeft ie zijn hok. Best comfortabel, alhoewel het soms erg koud kan zijn. Meestal is dat maar kort. Vandaag, echter, schijnt de zon volop en is het weer een heerlijke temperatuur. Freddie buigt zich over zijn bak en slobbert hem in hoog tempo leeg. Dan gaat Freddie op stap.



De weg waar hij aan woont is ook best breed, en druk. Inmiddels weet hij dat hij goed moet uitkijken voor al die snelle lawaaidingen. Langs het trottoir gaat hij, richting dorp. Als hij door loopt is hij er met tien minuten. Maar Freddie loopt nooit door. Al na een paar meter staat er een emmer op straat. Even goed ruiken... Daar zit een verkeerde geur aan en hij tilt zijn poot op. Een paar druppels is genoeg, dan weten ze wel dat hij hier langs is geweest. Ondertussen gaat zijn snuit op en neer. Hij ruikt van alles, desondanks sloft ie lekker door, af en toe een geurtje achterlatend.

Er komen steeds meer huizen. Kijk, daar woont Bas. Bas zit altijd in zijn hok. Die mag niet naar het dorp.

"Môge Bas, hoe is ie?"

"Ach, ik mag niet klagen. Alhoewel, een groter hok zou wel lekker zijn. Ik ben vaak zo stijf."

"Tja joh, helaas kan ik je niet helpen. Ik ga naar het dorp. Als ik terug kom vertel ik je de nieuwtjes wel."

En daar gaat meneer. Onderweg komt ie nog een paar honden tegen. Sommige gaan straks ook naar het dorp. Andere mogen niet en sommigen moeten straks hun hok weer in.

Bij het winkeltje blijft hij even staan. Soms geven ze hem een stukje brood. Nu niet. Nu staat er een grote man, die zegt dat Freddie weg moet. Nou, dan gaat hij maar. Ach, wel leuk, nu komt hij bij een stukje met een heleboel andere honden. Een gezellig stukje. Twee zitten er in hun hok. Twee andere mogen door de hele tuin rennen. Die twee zijn nieuw. Hun baasjes volg ik niet, die spreken een hele andere taal. Gelukkig spreken alle honden op de hele wereld dezelfde taal. Dat is boeiend, want van die twee nieuwe hondjes leert hij nog wel eens wat. Ze zijn wit en klein, die ene altijd vrolijk. Ze zeggen, dat ze van heel ver gekomen zijn. Dagen lang hebben ze in zo een zelfrijdend geval gezeten. De wereld waar zij vandaan komen is heel anders. Ook vandaag stopt Freddie bij het hek. Er is nu maar een klein hondje.

"Goeiedag."

"Hoi, hoe is het? Wel leuk dat je even aan wipt. We zijn gisteren de hele dag weg geweest. Spannend, naar de grote stad."

"Ik ben nog nooit naar de stad geweest. Lijkt me ook veel te druk."

"Ja, je moet heel erg uitkijken. Er zijn veel mensen, en die letten niet goed op je."

"Nou, he bent natuurlijk ook wel klein, en die broer van je ook."

"Mijn vader!"

"Je vader dan."

Ondertussen horen twee honden van de overkant ook het gesprek en mengen zich er eveneens in. Een van de bazen van het kleine hondje roept dat ie stil moet zijn en niet mag blaffen. De honden hebben het er over met elkaar. Ze begrijpen het niet. Ze moeten toch waken? Dan blaf je. Voor de mensen is het blaffen, maar de honden praten met elkaar. Maar goed Freddie heeft het wel weer gezien en hij is nog maar halverwege het dorp. Rustig gaat hij verder, enthousiast nageroepen door het kleine hondje, van wie de baas nu nog harder roept, in een taal die Freddie niet verstaat.



Een heel stuk is er nu weinig te beleven. Er zijn geen honden en amper huizen. Wel laat Freddie hier en daar een geurspoor na. Dan bereikt hij de eerste winkels en Jimmy. Jimmy is een grote herder, met een sjaaltje om zijn nek. Jimmy hoeft nooit naar het dorp, want hij woont al bij de winkels. Jimmy "bewaakt" zijn stukje weg. Freddie kent Jimmy goed en mag er gewoon langs. Jimmy heeft ook geen moeite wanneer er honden langs lopen, wanneer ze aan een lijn zitten. Alleen loslopende honden, die moeten permissie hebben. En waag het niet daar toch te lopen, als Jimmy dat niet goed vindt, ook al is hij op het plein. Freddie is stil, maar Jimmy is een hond van nog minder woorden. Hij moppert wel af en toe wat.



Freddie is op het plein aangekomen. Juist op het moment dat er een verschrikkelijk geluid uit die dunne toren komt. Dat is meer keren per dag, maar niet om aan te horen. Bovendien is het geluid ook nog eens erg slecht. Maar Freddie bekommert zich er verder niet om. Hij kijkt om zich heen. Her en der liggen honden. De meesten letten niet op elkaar en liggen gewoon. Ze praten nauwelijks, want dan worden ze door de mensen weg gejaagd. Ze houden zich rustig. Dat zijn ze ook gewend, omdat het zomers zo warm is dat je wel uit kijkt om te gaan praten. Bewegen doe je dan al nauwelijks. Freddie slaat de winkelstraat in. Daar wonen een paar maatjes van hem, bij een paar van die winkels. Ach, en daar komt een onbekende. Aan een lijn. Die mevrouw ziet er chique uit. Haar hond ook. Freddie draait zijn kop nog even om, om de hond te volgen. Grappig, dan ziet ie weer een paar mensen met een boog om die hond heen gaan. Of de mensen zijn bang voor de hond, of ze zijn er helemaal vertederd door. Echt twee uitersten. Freddie heeft daar niet zo veel kast van, hij is niet aangelijnd, de mensen laten hem met rust. Dus, weer een stukje verder. Hé, daar ruikt hij een onbekende geur. Dat kan niet en tilt zijn poot op tegen een paaltje. Vooruit, even bij het water kijken. Op het gras, bij de haven, gaat Freddie even lekker languit op het gras liggen.

Na een uurtje heeft hij het wel weer gezien. Langs het water loopt hij terug naar het plein. Nou ja, lopen, echt sjokken is het meer.

"Heb jij Trudy nog gezien?" Vraagt Freddie aan een andere hond.

"Ja, vanmorgen nog. Ze had niet zo veel zin, maar ze zei dat als je naar haar zou vragen, dat ze vanmiddag nog wel terug komt."

Trudy is de vriendin van Freddie. Zij woont net als hij, maar meer aan de andere kant van het dorp. Ze hebben al heel lang een relatie. Trudy heeft zelfs een keer een nest met wel vier kittens van hem gekregen. Nu kan ze niks meer krijgen, de mensen hebben haar "geholpen".

Freddie besluit maar naar huis te gaan. Even lekker in zijn hok luieren en kijken of er nog wat te eten is. Dat is meestal wel het geval. Vanmiddag gaat hij wel weer terug naar het dorp. Dan is Trudy er immers ook. Hij loopt dezelfde weg terug, zoals hij die weg iedere dag op en neer loopt. Vandaag in ieder geval twee keer. Dan heeft ie Bas tenminste ook nog iets te vertellen....

vrijdag 16 januari 2015

De Olijfboom

"Hé, ken je niet uitkijkeh? D's is genoeg voor allemaal hoor. Je hoeft te dringen, stomme mus." "Ik ben geen stomme mus, maar een doodgewone vink. Domme duif..." De vink hupte over het pad, tussen het fietswiel door en pikte een sappige olijf van de grond. Opgaand in de smulpartij liet hij de duif voor wat ie was. "Noem je mij een domme duif? Hallo, ik ben een Tortelduif, ja!" Maar de duif kon het net zo goed tegen het fietswiel hebben. De vink zat alweer een eindje verder, nog steeds te smullen van de zwarte olijf.



Het was inderdaad druk, onder de olijf. Dat begint wanneer de kleine vogels weer uit de bergen naar beneden vliegen, de tijd ook dat de eerste olijven van de boom vallen. De Turkse Tortel blijft het hele jaar beneden. Hij kan de hitte wel hebben, en bovendien is hier altijd wel een kostje bij elkaar te scharrelen. Zoals bijvoorbeeld bij de olijfboom. Die boom staat in een tuin van een huis. Bij een poort met een dakje erboven, daar zit de Turkse Tortel graag. Dan overziet hij alles en kan hij bovendien alles een beetje in de gaten houden. Het vrouwtje van de Turk zat ook beneden op de grond, toen de Turk weer een keer op het dakje zat. De vink hupte om het vrouwtje heen, nog steeds druk in de weer met die enorme olijf.

"Kijk meissie, daar ligt nog een lekkere olijf. Wel jammer dat die dingen wel rijp worden, maar dat je er nooit tipsy van wordt, zoals bij sommige andere vruchten." De Turk kon vreselijk ouwehoeren en deed dat dan ook vooral vanaf het dakje. Af en toe daalde hij af naar de grond, voor een olijf. Maar die dingen vulden best en bovendien wilde Turk ook wel andere dingen eten. Zoals even verderop. Zo'n dier op twee lange poten had daar brood gestrooid. Ook lekker. Maar wat gebeurde daar? Er kwamen nog drie, mannetjes,  Turkse Tortels aangevlogen en begonnen op de grond olijven te pikken. Nu was dat niet zo erg, maar een van die rotkerels ging achter zijn meissie aan. "Hé, idioot. Wil je wel effe bij me meissie weg blijven! Als de donder, ja! Je weet dat wij, tortels, ons eigen wijfjes hebben, en dan kom je niet aan die van een ander. Vreet door aan die olijven, of rot op!" De tortel in kwestie leek niet te luisteren, waarop Turk van zijn dakje af kwam en die vreemde snuiter weg wilde jagen. Maar, dat was niet nodig. Met veel bombarie kwam een wit mormel op vier pootjes aangerend. Een hondje, wisten de vogels, en allen kozen snel het luchtruim. Je kon maar nooit weten met die honden.



Nadat het hondje uitgeblaft was en de olijfboom weer achter zich had gelaten kwamen de vogeltjes weer terug. Een voor een, de mussen als eerste. Het hele clubje hupte over het cement, zeven stuks. "Lekkere olijven, lekkere wijven," grapte de lolligste van de groep. Ach, die mussen hadden altijd wel lol met elkaar. Ah, daar kwam ook het roodborstje. Nou, die mussen en het roodborstje kenden elkaar wel. De meeste vogeltjes kenden elkaar wel. Bijna allemaal waren ze iedere winter hier beneden en troffen zij elkaar bij de olijfboom. Turk was ook bij iedereen bekend, maar die namen ze niet zo serieus. Die lulde te veel, en vooral een hoop onzin. Wat de vogels wel vervelend vonden waren die witte hondjes. Behalve dat ze zo veel drukte maakten, hadden ze ook weinig contact met elkaar. De vogels keken dus wel een beetje uit voor de honden. O ja, en de kleine vogeltjes keken ook uit voor die ene gaai. Maf beest, hij had een zwart plekje op zijn kop. Een van de mussen had een keer gehoord dat het een "gaai met keppeltje" was. Nou, dat zal wel, maar gaaien waren niet te vertrouwen. Net zo min als de roeken en raven. Maar de roeken en raven hielden niet van olijven. De gaai daarentegen lustte er soms wel eentje.

Het was meestal wel gezellig, onder de olijfboom. Ja, welk vogeltje wilde niet zo een heerlijke olijf, waar ook nog lekkere olie in zat. Hartstikke goed voor je; onverzadigde vetzuren. Of waren ze juist verzadigd? Het koolmeesje wist niet meer precies hoe het zat. Maakte niet uit. Hé, de kuifleeuwerik. "Zo rare kuifsnuiter, ben je verdwaald? Ga je ook opeens van de olijven eten? Jij eet toch hele andere dingen? Wat mot je dan hier?" Het mag duidelijk zijn, dat Turk weer op zijn dakje zat. De andere duiven bleven nog weg, waardoor het juist druk was met de kleine vogeltjes. Zo ook een kleine plevierachtige. Die kende Turk eigenlijk niet zo goed; "jij daar, met dat ranke lijfie en je zwarte kop, jij hoort toch op het strand thuis? Nou zit jij hier ook al aan de olijven. Ga lekker krabbetjes in het zand zoeken." Het vogeltje keek omhoog en vloog daarop maar weer weg.

In de tuin wemelde het van de kleine vogeltjes, zoals puttertjes en een tjiftjaf. Maar de meeste van die vogeltjes hielden niet van de olijven. Maar goed ook, want de boom had dit jaar niet zo heel veel vrucht gedragen. De olijfboom was al oud. Bovendien was ie slecht gesnoeid. Ja, de boom had ook al heel wat mee gemaakt. Ooit stond ie vrij, maar nu groeide hij tegen het afdakje aan. Het was wel gezellig, dat ieder jaar al die vogel kwamen snoepen van zijn olijven. Pas laat in het jaar plukte de mensen zijn olijven. Als ze zwart waren, want dan kon je ze goed eten. De vogels waren minder kieskeurig. Die aten alle olijven, van groen tot bruin, ook al waren ze half aan het weg schimmelen.

"Kijk, dat is een lekkere olijf. Mag ik die?" vroeg een mus aan de andere mussen. "Ja hoor, neem maar lekker. Je kan nog wel wat vet gebruiken." De kleine mus stortte zich op de smakelijk ogende vrucht. Daar kwam de vink weer; " hoi luitjes. Nog nieuws vandaag? Waar is Turk trouwens? Nou ja, kan ik weer even rustig wat olijfjes knabbelen." Iedereen kende de tortel als "Turk". En alle vogels kenden hem, maar hij was net weer even weg gevlogen. Hij ging zeker op zoek naar zijn vrouwtje. Oeps, daar rolde een lijf onder de band van de fiets. Ja, er stond opeens een fiets tegen de olijf. Toen ze van de berg kwamen. Het was allemaal anders hier. Op zich hadden de vogels daar niet zo veel last van, de olijf stond er gewoon nog en liet keurig zijn vruchten op de grond stuiteren. Voor de vogels was meer dan genoeg. Een mus probeerde de olijf onder de fietsband weg te pikken. Die zat behoorlijk klem.

" Dat gaat je niet lukken vriend," sprak de kuifleeuwerik. "Je snavel is te kort en te bol. Kijk met mijn snavel heb ik hem zo." De leeuwerik duwde de mus opzij en pikte de olijf, zonder al te veel moeite, met zijn snavel op. Hij rolde het zwarte balletje een eindje opzij en begon er lekker aan te sappelen.

Maar lang duurde de relatieve rust niet. Daar kwam Turk weer aan, samen met nog vijf tortels, twee vrouwtjes en drie mannetjes. Turk zat nu ook op de grond. En van de andere mannetjes ging achter een van de vrouwtjes aan. Het andere vrouwtje werd met rust gelaten. Zij was ook vrij dik. " Ja, mijn meissie heeft een lekkere volle buik. D'r zitten weer allemaal eitjes in. Straks word ik weer vader. Nou, ik ken goed voor d'r zorgen hoor. Ieder jaar hebben we weer van die kleine mormels. Ik vind er niks an. Maar ja, je telt wel mee als duif, wanneer je weer een meissie heb. En kijk nou, het is toch prachtig, zo'n dik wijffie. Zeg nou zelf..." Tja, Turk zat weer op zijn praatstoel. Zijn vrouwtje zat aan de olijven. Tussen alle drukte door hield zij zich plat, waardoor ze nog dikker leek. Een paar jaar geleden hadden ze hun nest in de olijfboom. Dat was niet zo goed bevallen.



De olijfboom stond er vredig en tevreden bij. Hij genoot wel van Turk. En trots als ie was, dat al die vogels zo genoten van zijn vruchten. Vooral het vrouwtje van Turk, die straks jaar eitjes zou leggen, gevoerd door zíjn olijven... Het was weer een mooi seizoen!

In den vreemde: mode (27)

Mode interesseert mij niet zo veel, al ben ik er altijd wel een beetje mee bezig geweest. Alleen al om een bepaald image neer te zetten. Bij de dames speelt mode veel meer een rol, al heeft iedereen een eigen smaak. De west Europese winkels daarentegen zetten hoog in op het modegehalte.

Hoe anders is het hier in Turkije. Natuurlijk zie je in de steden modewinkels, dan wel winkels die inspelen op mode. Maar over het algemeen zie je kledingwinkels. Op de markten heb je heel wat kledingafdelingen. De markten van Fethiye en Ortaca bijvoorbeeld staan vol kramen met kleding. Maar, voor mode moet je daar niet zijn. Nee, kleding is primair praktisch. In de winter dikke kleding, zomers dunne. En in de zomer veel merkkleding (Armani, LaCoste, Adidas, etc.). Alleen is dit eigenlijk nooit merkkleding, maar (veelal) goede vervalsingen. Kom je er in Nederland mee bij de douane heb je grote kans dat je de spullen in mag leveren. Een beetje merkgeil zijn ze hier wel, maar grootste deel daar van is toch echt voor de toeristenindustrie. Zoals die Hollanders, die denken te scoren.

Nee, hier is keus zat, maar op een hele andere manier. Vreemd, want op de Turkse tv wordt je doodgegooid met reclamefilmpjes met "onze" Doutsen Kroes. Voor de dames zie je vooral rokken en sjofars, of hoe die dingen heten. De basiskleur is altijd zwart. Soms heel donkerblauw. Het motief is altijd het zelfde; vele kleine bloemetjes. Wel, in de bloemetjes zitten de verschillen. Stapels kom je er van tegen, op de markt. Soms vraag je jezelf af of die Turkse vrouwen geen enkele vorm van smaak hebben. Misschien wel, maar het interesseert ze niet. Het moet praktisch zijn. T-shirts kom je overal tegen, in kleuren, maten en soorten. Overal zie je pyjama's (vooral pyamabroeken). Van dat teddystof achtige spul. In de meest vreselijke kleuren en prints. Dan de jacks (leaderlook!) en broeken. Wat wij joggingbroeken of huisbroeken noemen. Je wordt er mee dood gegooid...

En op straat zie je het terug. Niet veel leuke kleding. Veel vrouwen (vooral de oudere en plattelandsvrouwen) dragen onze eerder genoemde bloemetjes. Maar ook lopen ze in het dorp in die verschrikkelijke pyjamabroeken. En het vreemde... Ik ben net in mijn huisbroek een boodschap gaan doen en Reina is in haar huisbroek naar het dorp. En niemand die op kijkt. Het maakt allemaal geen flikker uit. Je draagt wat je draagt en dat zal een ander een zorg zijn. In Istanbul is dan vast wel een beetje anders, maar hier en in de steden hier gaat dat volledig op. Dat maakt dat je zelf ook makkelijker wordt. Het moet wel een beetje je smaak zijn, maar verder ben je niet bezig met hoe je kleding er uit ziet, maar of het praktisch is. Eigenlijk wel een hele bevrijdende ervaring, al zeg ik het zelf.

Overigens wil dit alles niet zeggen dat kleding ook hier in zekere zin je indentiteit toont. Dus toch een vorm van mode. Ondanks dat Turkije een seculier land is, kan je stellen dat het een moslimland is. Met Kerst is er ook gewoon school (toch wel). De vrije dagen zijn vooral Islamitische feestdagen. Zo is er ook een kledingvoorschrift; het hoofddoekje. Plattelandsvrouwen en oudere vrouwen zie je er nog veel mee. Dat zijn ook de vrouwen in de bloemetjesbroeken. Voor hen is de hoofddoek vaak ook nog eens praktisch. Maar er is een andere groep moslims, die over het algemeen veel jonger zijn en zich herkenbaar kleden. Jonge vrouwen in lange rokken en lange jassen. In mooie kleuren en veelal chique stof. Ook hun hoofddoek is anders. Veel kleuriger en mooie stof. Tevens herkenbaar aan de lange bovenkant. Deze groep vrouwen heeft namelijk een soort knotje op het hoofd, achter het haar, waarmee de hoofddoek verlengd wordt, richting achterzijde. De vrouw van de Turkse president draagt zeer regelmatig op dezelfde wijze haar hoofddoek. Dit is een groep die zich echt manifesteert als moslimas.

Alles bij elkaar draagt minder dan de helft van de Turkse vrouwen een hoofddoek en de hier boven genoemde groep is daar weer een minderheid van. De meeste Turkse vrouwen lopen er eigenlijk gewoon bij. Vrij westers, zouden we zeggen. Het belangrijkste is dat niet het uiterlijk, maar het gemak en de functie voornamelijk de bepalende factoren zijn voor wie wat draagt.

Dit lijkt niet alleen te gelden voor de plattelandsdorpen en steden. Ook in een stad als Muğla is het beeld niet veel anders. Oudere vrouwen en vrouwen van het platteland met een hoofddoek (overigens heeft dit meer met een soort van klederdracht te maken dan met het islamistische geloof), en verder zelfs erg weinig hoofddoeken. Het is dan ook nog eens een universiteitsstad. Veel jongeren en die pogen op hun wijze dan weer wel trendy te zijn. Mode is een te groot woord. Ook hier gemak dient de mens, en daarnaast ben je trendy. Zeker niet omgekeerd. Er is dan ook niet een bepaalde lijn en herkenbaarheid in kleding terug te zien. Zelfs bij de moslimmannen niet, ondanks dat zij toch wat meer traditioneel gekleed gaan.

Eigenlijk wel bevrijdend, hoe gemakkelijk men in Turkije ten opzichte van kleding staat. Nee, je hebt meer bekijks als je met onze honden ergens loopt, dan dat je in pyjama naar de supermarkt gaat.

woensdag 14 januari 2015

Hedwig

Laat ik met de deur in huis vallen; ik ben een luie poes. Ik ben ook erg op mij zelf absoluut geen jager. Nooit geweest, maar nu ben ik al op leeftijd. Mijn leven is niet slecht. Wel een tijdje was het wat minder. In het vorige huis. Dat kwam door de honden. Een van die honden had het niet zo op mij.

Als kitten kwam ik bij mijn bazin. Een aardige vrouw hoor, maar wel erg ongedurig. Ze schreeuwt nogal eens naar dieren. Of dat helpt. Volgens mij niet. Ik luister in ieder geval niet. Toen ik bij haar in huis was woonde er al een andere poes. Die is al heel lang dood en ik kan mij er weinig meer van herinneren. Een tijdje was ik alleen bij mijn bazin. Ze gaf mij aandacht, eten en een warme kamer. Overal had ze warme plekjes. Van die grote stoelen, met zachte kussens. Daar lag ik graag in. Lang was ik niet alleen. Op een dag kwam de bazin met een klein wit hondje. Ook een vrouwtje. Het was een huis vol vrouwtjes. De bazin had namelijk ook twee kittens. Die waren trouwens soms wel erg druk. Maar goed, het hondje kwam. Ik stelde mij netjes voor: "Hoi, ik ben Hedwig, de poes des huizes."  Het hondje negeerde me een beetje, maar later (toch wel een paar dagen later) stonden we plots tegenover elkaar. "De bazin noemt mij Klaartje. Ze heeft mij uit de winkel. Ze zeggen dat ik een Westey ben, een konijnenjager. Ben jij een konijn?" Die vraag verbaasde mij enigszins, "nee joh, ik ben een poes. Ik ben heel anders." " Ik weet dat niet. Ik heb geloof ik nog nooit een konijn gezien. Wat ze me verteld hebben, nou dan lijk jij ook wel iets op een konijn." Argeloos trok ik mijn schouders op. Honden zijn nu eenmaal dommer, dan wij katten. Honden lopen ook altijd achter hun baasje aan en luisteren. Wij katten gaan lekker onze eigen gang.

Maar goed, als die Klaartje denkt dat ik een konijn kan zijn moet ik maar een beetje oppassen, dacht ik. Veel contact hadden Klaartje en ik dan ook niet. We gingen onze gang en zorgden er voor elkaar niet in de weg te lopen. Mijn leventje ging lekker door, tot na een paar jaar nóg een hondje bij de bazin kwam. Ook een jong ding. Een jongetje dit keer. "Hoi, hoe heet jij? Ik ben Hedwig. Ben jij ook een konijnenjager?" Grappig, het hondje begon met zijn staart te kwispelen, keek me met een vrolijke snuit aan en zei:" Bram is mijn naam. Ik kom uit een winkel. De bazin vond mij daar heel zielig zitten en ik keek héél lief. Toen nam ze mij mee. Ik ben er voor de gezelligheid van Klaartje. Wat is trouwens een konijn?" Zo, zo, meneer was duidelijk anders dan zijn vrouwelijke metgezel. Bram leek mij ook wel een aardige hond. Ook wit trouwens, maar volgens mij was ie stronteigenwijs.

Met Bram kon ik het wel vinden en Bram kon goed opschieten met Klaartje. Alles leek toen koek en ei. Het huis was groot genoeg voor ons drietjes. We mochten ook bij de bazin slapen. Bram aan de ene kant en ik lag vaak aan het voeteneind. Of omgekeerd. Klaartje kwam niet op bed. Ja, soms even bij het slapen gaan, maar het liefste lag zij op het warme kleedje, ernaast.

Er ging weer een tijdje voorbij. Op een dag zag ik Bram bovenop Klaartje. Ja, ik wist mooi wat er gebeurde. Katten zijn immers slim. De bazin kwam net thuis. Nou, die was me een partij druk en haalde de twee honden uit elkaar. Helemaal begrijpen doet ik het niet, want die honden maakten toch geen ruzie? Tja, en als twee honden op elkaar zitten kan je er op wachten. Inderdaad, op een middag lag Klaartje op een doek. De bazin was er bij, en nog een vrouw. Vanaf de stoelleuning zag ik het. Net een wit drolletje. Klaartje had een kindje gekregen. Een kitten, al heet dat bij honden een puppy. Maar het leek niet zo goed te gaan. Bram deed ook zenuwachtig, "hé Hedwig, weet jij wat er aan de hand is?" Zonder mijn blik van het klein witte geval af te wenden antwoordde ik:" Bram, ik denk dat je vader wordt." "Vader, wat is dat?" "Vader, is dat je een kindje hebt gemaakt bij Klaartje. En Klaartje krijgt nu een kindje van je."  Hier had Bram geen antwoord meer op. In de kamer werd het ook stil. Ik hoorde de mensen praten, dat het hondje dood was. De mensen pakten het hondje in allemaal spullen, zodat je hem niet meer zag.

Later die dag werd het weer druk in huis, en 's avonds ging de bazin weg. Klaartje was mee. Het duurde heel lang voor ze terug kwamen. Dat weet ik nog, want ze waren vergeten mij eten te geven. Nu had ik niet echt honger, maar ze moeten mij wel netjes op tijd mijn eten geven. Wanneer ze terug kwamen hadden ze nog iets bij zich. Weer zo een klein wit geval. Klaartje had dus een tweeling in haar buik. En deze, die leefde nog. Een leuk diertje. Het duurde wel een tijd voor ie kon praten en lopen ging ook niet zo vlot. Maar dat gaat, bij ons katten, ook langzaam. Wat mij wel irriteerde is dat de mensen zo veel aandacht aan dat kleine ding gaven. Hij, het bleek een jongetje, werd zelfs met lepeltjes gevoerd. En ik werd wat vergeten. Inmiddels was er ook een baasje in huis. Hij was het baasje van het jonge hondje. Een rustige vent, maar ik had niet zo veel met hem. Hij was ook regelmatig weg. Soms nam hij het jonge hondje mee. Bertje werd het hondje genoemd. Met Bertje was het wel druk in huis. Zijn baasje ging steeds minder weg. Bertje is een vrolijke noot en erg snugger voor een hond. Ik vind hem alleen veel te enthousiast. Daarvoor ben ik een te luie poes. Bertje denkt, als ie me ziet, ook dat ik een speeltje ben. Dat zei die later ook, toen hij kon praten. Dat kwam door hoe ik mij bewoog. Dat vond hij leuk. Bovendien vindt hij katten gewoon leuk.

Lang bleef het allemaal niet zo. We gingen naar een ander huis. Ik vond dat er teveel honden waren, en sinds Bertje er was zat Klaartje mij steeds op de hielen. In het nieuwe huis ben ik boven gaan wonen. Lekker rustig. De baas kwam regelmatig langs. Ik heb het niet zo op mensen, maar hij is wel aardig. Hij gaf mij iedere dag eten en aaide mij. Eerst moest ik daar niet zo veel van weten, maar eigenlijk beviel het me wel. Ik werd toen wat aardiger tegen hem.

Overdag was ik dus veel alleen, maar ik kon altijd naar buiten. Via het dak. Nou prima, zo vaak ging ik toch niet. Ik slaap meestal. Dat vind ik lekker. Als de bazin naar bed kwam ging ik tegen haar aan liggen. De honden bleven nu beneden, dus lekker rustig voor mij. En kwam de baas, dan moest hij mij eerst even aaien, voordat hij onder de dekens mocht. Ik moet zeggen, die man kan heerlijk aaien. Ik ga dat steeds meer waarderen.

Een paar jaar was dat mijn leventje, tot afgelopen zomer. Ik merkte wel dat er iets gaande was. De baas en bazin waren druk bezig in het huis. Vreselijk was dat. Ook werd het huis steeds leger. Tot op een dag, dat ik in een kooi werd gezet. Heel vroeg ik de ochtend. De kooi werd in de auto gezet. Achterin. Op de achterbank zaten Klaartje, Bram en Bertje. De auto was ook helemaal vol en er zat nog een groot ding achter. Toen gingen we rijden. Vervelend was dat. Ik mauwde wat af, maar ze bleven rijden. De hele dag door. Tegen de avond stopten ze. De kooi werd uit de auto gehaald. Er stond een raar huis. Ik werd in een slaapkamer gezet, maar je kon door de muren heen kijken. De mensen noemden het een tent. De honden mochten niet in mijn kamer. Ik mocht ook niet naar buiten. Die mensen hebben het wel geprobeerd. Aan een lijntje. Ja, nou ik ben mooi geen hond hoor. Ik laat mij niet aan een lijntje houden. Dus, zat ik in de kooi of in de slaapkamer. Een paar dagen ging het zo door. Toen kwamen we in een stenen huis. Er was maar een kamer. Toen heb ik maar even ingegrepen:" Klaartje, nu moet je even luisteren. Ik heb niks met je en jij niet met mij, maar ik ben dus geen konijn. Ik geloof dat we hier met zijn allen moeten zitten. Laten we elkaar een beetje met rust houden." Klaartje, inmiddels ook al een oude hond;" okay. Je hebt gelijk. Jongens, Bram en Bertje, jullie houden je ook rustig. Begrepen?" De twee heren blaften instemmend. En zo hielden we het uit. En dat duurde nog twee kamers, waarvan er eentje wel heel klein was. Inmiddels zat ik al bijna een week opgesloten. Buiten werd het ook steeds warmer. Soms, als we met de auto stopten, werd ik aan het lijntje uitgelaten. Dat liet ik maar over me heen komen, anders bleef ik in die kooi.

Na een hele lange en warme dag kwamen we hier aan. Ik mocht uit de kooi. Een heel huis waar ik door heen mocht lopen. En ook kon ik zo naar buiten. Alleen, overal waar ik kwamen, liepen ook die honden. Klaartje negeerde mij, alhoewel ze soms dacht dat ik toch een konijn was, "ja, sorry, ik zie niet meer zo best. Dan lijk je nóg meer op een konijn."  Bertje ging weer met mij spelen, maar wanneer ik een tik uitdeelde (ik hield wel mijn nagels in hoor) stopte hij wel weer een poosje. Toch probeerde ik de boel wat te ontwijken. In de tuin maakte ik kennis met een kitten. Aardig beestje, maar hij sprak een andere taal. De mensen vonden hem erg leuk. Hij kreeg meer aandacht, dan ik. Ook Bertje kon gewoon met hem spelen. Toch heb ik die kat op een gegeven moment maar weggejaagd. Zo kreeg ik weer wat meer aandacht. Toch trok ik mij terug. Ik had pijn en voelde mij niet lekker. De mensen gingen met mij naar de dierendokter. Die voelde wat en ik kreeg prikken. Meer dan een dag zat ik weer in die kooi. Toen bracht de dierendokter mij weer thuis. Omdat ik me nog niet lekker voelde verstopte ik me weer. Ik kwam alleen wanneer de bazin mij riep. Op een gegeven moment was de bazin er niet meer. Toen kwam ik wel, als de baas riep. Op een dag kwam ik en bracht hij me helemaal naar boven in het huis. Daar heeft ie me een tijdje opgesloten. Maar goed, het was er warm en ik kreeg veel eten. Ook kwam hij regelmatig langs om mij te knuffelen. En buiten was het ook niet meer alles. Nadat ik een poosje in die kamer heb gezeten mocht ik weer overal heen. En ik krijg nu twee keer per dag eten! Bovendien staan er altijd brokjes. Ik heb het zo slecht nog niet. Mijn leventje bevalt me wel. Niet zo heel lang geleden is Klaartje dood gegaan. Ik heb haar nog zien liggen in een kistje, op tafel. Dat had de baas gemaakt. Daarna hebben ze Klaartje weggebracht. Nu leef ik met Bram en Bertje. Dat gaat goed hoor. Ik heb geen last van ze. Tegenwoordig beweeg ik mij overal en lig vooral veel in de grote kamer. Daar is het lekker warm en ik word veel geknuffeld. Vooral door de baas. Ik mauw wat af, maar het werkt wel. De bazin kan daar niet zo goed tegen. Die denkt dat ik alleen maar wil eten. Nee hoor, ik wil ook lekker geknuffeld worden. Of ik wil dat ze binnen komen, waar het warm is. En soms sta ik met Bram en Bertje op de uitkijk. Een enkele keer doe ik een rondje door de tuin. Verder slaap ik lekker veel, want (zoals ik al zei) ik ben een luie poes. De baas knuffelt me, Bram laat me voor wat het is en Bertje moet ik af en toe zijn plaats wijzen. Nu Klaartje dood is ben ik immers de baas van de dieren.

Hilde

De kip drentelde een beetje om de haan heen. Dan bleef ze staan, stak haar nek uit en sprak; "Haan, ik kan er niet meer tegen. Jij met al je vrouwen... Ik heb al een week geen ei meer gelegd." De haan bleef wat ongeïnteresseerd staan en keek de kip aan. Meewarig schudde hij zijn kop; "Hilde, wat zeur je nou. Ik heb acht vrouwen. En Ko hebben de mensen laatst weggehaald. Ik moet alles nu alleen doen."  Hilde, zoals de kip blijkbaar heette, zette haar poten op de rulle aarde en schraapte deze open door de poten een voor een naar achteren te bewegen. Meestal kwam er wel iets eetbaars boven. " Nou, je bent toch een grote haan? Jij moet acht vrouwen aan kunnen. Je bent gewoon een luie sodemieter. Je moet niet vergeten, Kees, dat ik je eerste kipje was." Kees, blijkbaar de naam van de haan, draaide zich om. Vervolgens sloeg hij even stevig met zijn vleugels op de borstkas om daarna even stevig te kraaien. Na het gekraai dribbelde Kees op Marietje af en dekte haar. Hilde stond op een afstandje te kijken en bewerkte nog wat rulle grond. Zonder succes, er was niks te vinden nu.

De dag ging voorbij als alle andere dagen. Kees bleef uit de buurt van Hilde en de kippen scharrelden wat rond het huis en door de tuin. Ook toen de vrouw van het huis etensresten neer gooide bleven Kees en Hilde uit elkaars buurt. Hilde bleef uit de buurt van alle kippen. Alleen kwam ze Greet steeds tegen. Greet scharrelde verderop in de tuin met haar vier kuikens. Hilde had niet zo veel met Greet. Wel met de kuikens, al vroeg zij zich af of alle kuikens wel van Greet waren. Er was een zwart kuiken, met van die "sokken" rond de poten. Die leek op geen van de andere kippen hier. Twee kuikens waren wit, ook verdacht. Greet zelf was overigens wel zwart, maar het bruine kuiken was het enige exemplaar dat nog een beetje op Greet leek. Volgens Hilde hadden de mensen stiekem andere eieren in het nest van Greet gelegd. Hilde had geen idee waarom mensen zo iets doen, maar het moest zeker zo gelopen zijn. De kuikens waren eigenlijk geen kuikens meer. Ze waren al zo groot, maar bleven nog steeds dicht bij Greet in de buurt. "Weet je zeker dat het jouw kuikens zijn?" Vroeg Hilde om te sarren. Dat deed ze vrijwel iedere dag. Greet reageerde er niet meer op. Ze lag nu onder de boom, haar buik lekker in de warme aarde gedraaid en de vleugels wat gespreid. In de boom zaten de kuikens. De witte tegen elkaar op dezelfde tak, de andere een takje verder. Hilde stond er maar wat bij. Zij vond het niet prettig in de boom en scharrelde wat verder. Een dikke pier kwam boven, waar zij zich tegoed aan deed.

Bij de etensresten was het nu druk. Kees en zes van zijn vrouwen waren druk bezig al het eetbare uit er te vissen. Niet gemakkelijk, omdat sommige restjes aan de grote kant waren. Tja, die mensen begrijpen ook maar weinig van de kippen. Zo van een afstandje leek het een vredig tafereel. Hilde sloeg het gade. Zij was net even in het hok geweest en had wat gewoon kippenvoer gegeten. Kees bolde zijn borstkas en liet een trotse kraai horen. Kees kraaide de hele dag door. Ook 's nachts trouwens. Hij kraaide maar door, waarmee hij de kippen telkens weer wakker maakte. Vanaf grote afstand werd zijn gekraai door een andere haan beantwoord, of Kees antwoordde een haan uit de verte. Ze kenden die hanen niet eens. En ze hadden het alleen maar over hun kippetjes. En over hoeveel en hoe vaak zij er die dag gedekt hadden. Hilde vond dat maar stom. Maar nu kraaide Kees zo maar, iets wat hij vooral overdag deed. "Ik ben hier," was eigenlijk het enige wat hij dan uitkraaide. Tokkend sjouwde Hilde verder. Tjonge, wat duren die dagen lang, zomers. Hilde had gehoord dat de mensen zeggen dat hanen alleen kraaien om de nieuwe dag aan te kondigen. Zodra het eerste licht over de horizon verschijnt. Hilde vond die mensen maar dom.

Er woonden maar twee mensen in het huis. Een man en een vrouw. Die vrouw was heel aardig en zorgde vooral voor de kippen. Hilde vond alleen wel dat die vrouw soms erg druk was. De man deed minder voor ze, maar hij jatte wel bijna altijd de eieren. Dat vond Hilde nu wel leuk, want ze had toch al een week geen eieren gelegd. Trouwens, dat begreep Hilde niet, de man liet altijd een ei liggen. En dat ei lag er al een hele tijd, maar is nog nooit uitgekomen. Vreemd vond ze dat, maar een eenvoudige kip als zij buigt haar hoofd niet te lang over dat soort moeilijke zaken. Dus scharrelde Hilde weer door, tot ze opgeschrikt werd door luid getok van Rietje. Rietje was de een na oudste kip en ook al een poosje niet gedekt door Kees. Nee, Ko zat altijd bovenop haar. Rietje mocht Kees niet zo. Met snelle tred rende Hilde op het geluid af om te kijken wat er gebeurde. Ze kon haar ogen niet geloven; Kees zat bovenop Rietje. En Rietje protesteerde fel, maar tegen de haan kan je niet op. Als Kees je pakt heb je geen keuze, dan kan je alleen maar genomen worden. Hilde bleef staan. Hilde vond Kees eigenlijk wel leuk. Hilde mocht Rietje ook niet zo, " en Rietje, hoe is het met Kees bovenop je? Je was er zeker wel weer eens aan toe hè, na het vertrek van Ko." Hilde wist dondersgoed dat Kees Rietje dekte om haar te pesten. Maar haar antipathie naar Rietje was zo groot, dat ze niet eens begreep waar Kees mee bezig was. " Wat ben je nou voor een trut Hilde. Je weet heel goed dat ik dit niet wil," en bijna krijsend ging zij verder;" Kees, ga van me af, rot op, weg!" Nu is het voordeel dat een haan nooit zo veel tijd nodig heeft. Terwijl Rietje nog aan het gillen was dat Kees van d'r af moest liep ie alweer tussen zijn andere dames op zoek naar voedsel. Hilde moest daar wel om lachen en keerde zich ook weer van Rietje af.

Onder zacht getok scharrelde allen verder. De boosheid van Hilde naar Kees zakte wat weg. Eigenlijk vond Hilde Kees een geweldige haan. Hij was groot, had een schitterende verenpracht en kon geweldig kraaien. Bovendien waren haar eieren altijd groter geweest, dan wanneer ze door Ko gedekt werd. Dat gebeurde niet zo vaak. Ko zat het meeste op Rietje. Misschien wel omdat Ko ooit het kuiken was van Rietje. Hilde en Kees waren de eerste kippen hier. Rietje kwam pas daarna. Eerst had Hilde kuikens. Zes stuks wel, maar drie waren al snel dood. Eentje was opgegeten door die stomme hond van beneden. Een ander was verkeerd uit een boom gevallen en de derde lag gewoon dood in het hok, toen de ochtend aan brak. Het nest van Rietje was veel kleiner. Ko en Ingrid. De kuikens van Hilde waren op een dag weg gehaald door de mensen, maar Ko en Ingrid bleven. Als er niet zo veel ruzie was tussen Ko en Kees was ie er vast nog. Nu is alleen Ingrid er nog. Greet is een kuiken van Ingrid, net als de andere meiden nu. En alleen Greet heeft nu dus weer kuikens.

Naarmate de dag vorderde werden de kippen luier. Ook Hilde ontweek Kees niet meer zo. En Kees kwam naar Hilde toe, zonder dat zij weg liep. "Eigenlijk heb je wel gelijk. Je bent wel mijn eerste kip. We zijn hier wel samen gekomen. Ik heb je teveel verwaarloost. Sorry meissie."  Als een kip kon blozen stond Hilde nu te blozen. Maar een kip kan niet blozen, dus krapte Hilde driftig met een pootje in de grond. Ondertussen draaide ze haar rug richting Kees en ja hoor, Kees sprong op Hilde. Hilde hoorde je niet, wanneer Kees op haar zat. Maar, ze was Rietje ook niet. Hilde vond het wel prettig.

Tegen het avondschemer verdwenen alle kippen richting kippenhok. In het hok was voer, anders dan wat de mensen buiten legden. Dit was geel, en het waren allemaal zaden. In het hok was een hok. Daar ging Greet in met haar kroost. Hilde nam meestal de stok er boven. Ingrid kwam naast haar zitten. Kees zat op het dak van het dichte hok. De kippen werden stil. De mensenvrouw sloot het hok en de nacht viel.

Kees was vrij stil vannacht. Dit keer kondigde hij daadwerkelijk de komst van de nieuwe dag aan met een geweldig gekraai. Hilde werd langzaam wakker. Er kriebelde iets van binnen. Achter in het hok was een nestje van stro. Een goede plek om je eieren te leggen. Daar lag ook dat ene ei wat er altijd lag. Hilde hobbelde naar het hoekje. Riet zat in het hoekje. "Weg jij, ik moet even." Riet keek op. Ze wist dat Hilde sterker was. "Ik zit goed hoor... Maar goed, ik ga al". Er lagen nu twee eieren. Hilde streek neer. Zonder al te veel te persen legde ze er nog twee bij. Ze bleef op de warme eieren zitten. Eindelijk weer kuikens.

Dan kwam de mensenman binnen. Hilde rende snel weg. Lang bleef hij niet. Het hok liet hij nu open. De kippen konden weer naar buiten. Hilde niet, zij liep naar het hoekje met stro. Er lag nu nog maar een ei. Vast die van haar en ze nestelde zich tevreden op het ene ei. Ze had nog niet door dat dit het ei was, wat er altijd lag.

dinsdag 13 januari 2015

In den vreemde: leven (26)

Als kind moesten wij diverse taken in het huishouden verrichten. Ook al was het een "jongens" gezin. Een van de taken was kolen scheppen. Met de kolenkit naar achter in de tuin. Eerst nog een houten hok, waar de kolen onderuit geschept moest worden, later een stenen aanbouw aan de garage. Door regen en wind, en een loodzware kit. Volgens mij kregen we rond 1964 centrale verwarming, dus tot rond mijn achtste bestond die taak.

Nog geen jaar geleden. 's Ochtends stond ik op. Pakte mijn melk, stak een sigaretje op en deed de radio aan. Vervolgens las ik in alle rust de krant. De kamer was, automatisch, al op temperatuur. Je leefde in een luxe welke je jezelf amper besefte. Soms, vol melancholiek, sprak je nog wel over de ijsbloemen op de ramen. Alleen bij stroomuitval (hooguit een keer per jaar) schold je de hele wereld bij elkaar, omdat dit niet acceptabel was. Stroom hoorde er te zijn!

Nu. Wanneer ik 's ochtends mijn bed uit kom leeg ik eerst de kachel. Wanneer de asla vol is stort ik het, soms nog gloeiende, grijs in de daarvoor bestemde emmer, buiten. Dan steek ik een harshoutje aan. Wat licht hout er op en een paar proppen kranten. Je poogt de kachel te porren. Dan is er te weinig licht hout. Wat lampenolie wil dan nog wel eens helpen. De knop op de hoogste stand. Zit de fik er goed in, met een tang wat kooltjes op het vuur. Als de eerste kolen gloeien nog een paar. De knop kan naar de laagste stand en de eerste schep kolen kan er nu bij, zodat de behaaglijke warmte na een kwartiertje he wangen voorzichtig doet gloeien. Zo gaat het, wanneer de kachel makkelijk aan gaat. Dat lukt lang niet altijd. Ook moet er vaak kolen geschept worden. Dat ligt in zakken buiten.

Vervolgens staan er drie dieren om mij heen te jengelen. De kat mauwt uitermate doordringend, een hond gaapt je met uitermate zielige ogen aan en de andere hond krabt je been om aandacht te vragen. Dus, de volgende stap is het voederen van onze diergaarde. Eindelijk kan ik daarna mijn glaasje melk tappen. Buiten op het terras mijn eerste sigaret, want binnen roken we niet meer. Geen krant, want downloaden kost te veel vermogen. Inmiddels ben ik zo'n drie kwartier uit bed. Ik zit.

Toen de kachel nog niet aan hoefde was het ritueel anders. Dan was het eerst het terras vegen, en eventueel de kamer. Wanneer het te erg was moest er ook direct gedweild worden. Nu het minder warm is hoeft vegen en dweilen minder. Regent het, dan heeft het weinig zin.

Gisteren hebben wij de hele dag regen gehad. Geen onweer. Alleen regen, haast Hollands weer. Tegen de avond zat ik te tekenen aan tafel. Plots was het donker. Hier heb je altijd een kaars branden. Meer kaarslicht en met de zaklamp tekenen. Ah, weer stroom. Stroom weer weg. Na een poos was er stroom en bleef het. Naeen paar uur herhaalde het zich weer. We waren er op voorbereid. Ondertussen brandde het kacheltje lekker en zorgde voor een behaaglijke temperatuur. Ondanks drie koude dagen is de temperatuur nu alweer redelijk aangenaam. Net niet koud. Wel te koud om het zonder verwarming te stellen. Straks als de zon weer schijnt kan je lekker genieten van de warmte. Wel oppassen; in de zon is het zo tegen de dertig graden, maar in de schaduw veelal nog niet hoger dan een graad of veertien. We zijn daar inmiddels goed op voorbereid.

Eigenlijk maakt dit alles het leven hier wel mooi. In Nederland was ons leven zo vanzelfsprekend. Sterker, de verontwaardiging was groot wanneer er storingen waren ten aanzien van warmte, elektra en water. Ach ja, en bij internetstoringen gaat heel Nederland over de rooie. Hier ben je bewust van alles. Hier is geen vanzelfsprekendheid. Nee, je moet telkens rekening houden met. Je moet hier handelen om. En het mooie is, dat het helemaal niet erg is. Het is niet erg de kachel aan te maken, in te spelen op het weer, of het terras in de morgen te dweilen. Al die dingen zijn lekker om te doen. Dat de stroom uitvalt hoort er bij. Het is niet erg. Wel lastig natuurlijk, maar niet erg. Het hoort er bij.

Wanneer we op het terras (of balkon) zitten is er geen behoefte aan de krant. Tientallen vogeltjes kwetteren aan ons voorbij. We proberen te kijken wat voor soorten het is. De diversiteit blijkt veel groter, dan je met een vlak oog denkt te aanschouwen. Niet alle kleine vogeltjes zijn hetzelfde. En een aantal had ik in Nederland ook in mijn tuin. Andere zijn "nieuw". Verderop in de straat loopt een witte geit. Bij droog weer iedere dag. Dan doet ie zijn rondje om vervolgens weer naar zijn huis te gaan en zich braaf aan een touw te laten zetten. Net als met het keffertje, bij het zelfde huis aan de overkant. Recht tegenover ons lopen kippen en twee witte eenden. Dat maakt de hele dag geluid. Aan de afbakening van hun erf houden zij zich niet en pikken er lustig op los. Op straat en op de speelplaats. De kippen komen niet te dicht bij onze poort. Waarschijnlijk hebben zij net zo een hekel aan het geblaf van onze hondjes, als wij dat hebben.

Na de melk komt de koffie. Ook hier zijn we niet gevrijwaard van rituelen. Hier genieten we er alleen meer van. Het leven hier lijkt intenser. Twee katten lopen zij aan zij door het braakliggende landje naast ons huis. Staarten omhoog. Eentje gaat liggen. De ander schaart zich er naast. Due katten lopen altijd samen en vaak zij tegen zij. Even verderop ligt een bruine hond op het zelfde landje. Met trouwhartige ogen kijkt hij mij aan. Staart tussen de poten. Hij ligt daar wel lekker, maar is beducht voor onze twee keffers. Die zitten op de rand van ons terras. Zij bewaken het terrein. Kato, de kat, tussen hen in. Ja, de kat is hier opeens tot het gezin gaan behoren en weet zich soms ook behoorlijk honds te gedragen.

De eenvoud van het leven. Het bewust zijn. Heerlijk. En wanneer ik daar zo bij stil sta merk ik dat het de laatste maanden ook vele malen beter gaat met mijn hernia. Gek, dat is juist vrij onbewust veranderd....

woensdag 7 januari 2015

In den vreemde: Winter (25)

De zon kruipt boven de berg uit. In het tegenlicht tonen de bomen de vorst op de takken. Een witte glinstering verraad de vorst. Hier beneden is het net één graad boven nul. Een straffe noordenwind waait om de hoek van het terras. De kachel loeit. De vlammen en de wind in de schoorsteen. Winter in Turkije.

Tot nu toe was de temperatuur overdag eigenlijk niet onder de twaalf graden en van wind was meestal geen sprake. Tot twee dagen geleden. De wind komt uit het noorden, van het koude land. In het binnenland is Turkije wit. Hier aan de kust was het redelijk aangenaam. Ondanks dat we enkele dagen regen hadden, bleef het meer Hollands najaar weer, dan winter. Gisteren was de temperatuur rond de acht graden. Vandaag zal ie niet boven de vier uitkomen. Ook voor begrippen hier zijn het erg koude dagen. Lang duurt het ook niet. Vandaag neemt de wind al af. Komende nacht schijnt het wel weer iets kouder te worden, maar vanaf morgen klimt de temperatuur weer naar de veertien graden. Ook de nachten zijn dan minder koud. De kans dat er nog zo een periode aanbreekt is overigens gering.

Op dit moment is de eerste handeling in de ochtend, de kachel even flink opstoken dat binnen de temperatuur snel van 15 naar boven de twintig stijgt. Nee, geen cv waar je de knop even omzet, maar even werken. Heerlijk. Oude tijden floreren, op een prettige manier. Straks gaan we buiten koffie drinken. Heerlijk. Dat doen wij op het balkon. Daar brandt de zon en binnen tien minuten gaan de truien uit en lijkt het weer of we hartje Hollandse zomer zitten. De zon hier behoudt zijn kracht. Heerlijk is dat. Wel moet je oppassen met het verschil tussen zon en schaduw. Dat verschil is enorm en wanneer je daar niet goed op anticipeert ben je zo strontverkouden. Daar wen je snel aan en er is nog geen neus die extra klodders snot laat vallen.

Ooit was ik op Corsica. Daar lag ik op het strand en keer naar de bergen. Eerst zag ik strand, dan grassen, gevolgd door palmen. Op de achtergrond een grote berg met sneeuw op de top. Geweldig vond ik dat. Dat gevoel is weer terug. Ondanks dat het hier geen zomer is zit je er redelijk warmpjes bij, zie de palmen voor de bergen met sneeuwtoppen en staan er de grassen. De grassen zijn nu bruin met wuivende aren in het zonlicht. In de straten en tuinen staan bonen vol sinaasappels, mandarijnen, citroenen en grapefruits. Toch verliezen veel bomen ook hun bladeren. Dat gebeurt hier vrijwel onopgemerkt. Plots zie de lange kale rijzige stammen van de populieren in het landschap. Opeens kan je door hagen kijken. En ja, dan merk je dat ook hier duidelijk seizoenen zijn. Ondanks dat de eerste narcissen al bloeien staan de tuinbonen al redelijk fors in de tuinen. De druif is kaal, evenals de vijg. Veel loofbomen dragen nog steeds een hoop gele bladeren. Vooral omdat er zoveel gewassen de hele winter groen blijven is er geen sprake van een kale wereld. En met behoud van de zonnekracht is het aangenaam. Ik begrijp waarom mensen graag in Spanje overwinteren. Daar is aan de kust de temperatuur iets hoger dan hier, gemiddeld. Dat is aangenaam. Zelfs het zeewater hier heeft een temperatuur om in alle rust een nieuwjaarsduik te nemen. Zonder Unox mutsen en zonder te rillen. Ik heb het niet gedaan, omdat het hier nu eenmaal geen traditie is. Overigens, dan nog laat ik dat soort activiteiten graag aan mij voorbij gaan.

Nee, de winter hoeft voor mij niet. Ook hier is het kantje boord. Bijna teveel winter. Het voordeel is dat de dagen niet zo kort zijn en de zon zijn kracht niet zo erg verliest. Nog anderhalve dag, dan is het weer voorjaar...gaat lekker snel hier. Nog een maand of anderhalf en dan kan overdag waarschijnlijk de zwembroek weer aan. Wanner het niet regent tenminste, maar ook daarvan hebben we het meeste voorlopig al over ons heen gekregen, aldus de Turkse weersvoorspellers.....