vrijdag 13 februari 2015

Eigen land

Misschien zijn wij wel de meest vredelievende dieren. Daarom dat we ook niet meer met zo heel veel zijn. We wonen in kleine familieverbanden, ver in de jungle, vooral in Congo. Waar ik persoonlijk de pest aan heb is dat de mensen zelden goed het onderscheid maken tussen de chimpansees en ons. Uiterlijk is er niet zo heel veel verschil, maar je kan de verschillen duidelijk zien. Tenminste wanneer je de moeite neemt. Maar ook is ons gezicht veel vriendelijker dan van die nare clowns, de chimpansees. Ze doen leuk, maar eigenlijk is het best een agressief volkje. Ik moet er in ieder geval niets van hebben. We komen elkaar gelukkig ook uiterst zelden tegen. Wij leven dan ook wel vrij teruggetrokken. Dat wordt wel steeds moeilijker, omdat de mensen ons oerwoud in grote mate kappen. Vreselijk is dat. Wij worden daardoor opgejaagd. Een nieuwe woonplaats vinden is ingewikkeld en wordt er zeker niet eenvoudiger op. Laatst hoorde ik dat wij, de Bonobo's, inmiddels een beschermde diersoort zijn. Vertel dat ook even die jagers... Vorige week nog, twee leden van een andere familie, zo maar overhoop geschoten. Als vlees worden hun resten op de markt verkocht. Nee, niet openbaar, maar als je er naar vraagt is het te krijgen. Ons vlees brengt een hoop op. Dus ons territorium loopt gevaar en we zijn jagersprooi. Dat maakt ons leven niet eenvoudig. En dat terwijl wij eeuwen lang in alle rust konden leven. Ja, die tijden zijn voorbij....

" Hé, Djnidu, kan jij even op de kleine Abnil letten?"

Sorry, ik word even gestoord. Even naar die kleine Abnil. Een jonkie, vier maanden oud. Schattig kereltje. Abnil is het kind van Mneki, mijn halfzus, zal ik maar zeggen. Hij is een speels kereltje. Wel pech, er zijn wat jongere jonkies, en een paar van al bijna een jaar of ouder. Abnil zit er net tussen, al probeert ie wel te spelen met de anderen. De ouderen zijn eigenlijk iets te ruw voor hem, en op zijn beurt is Abnil net effe te ruw voor de kleintjes. Echt erg is het niet, want je wordt er wel een flinke Bonobo van. Alleen, als het mis gaat...oh, dan is er heibel in de tent en de onschuldige worden altijd aangewezen. Ik moet bekennen dat ik overigens niet anders ben.

Kijk, daar is Abnil. Die grote ogen met die diepdonkere toet. Daar moet je gecharmeerd van raken. Ik pas met plezier op het jonge kroost. We wisselen dat af. De ene keer pas ik op, dan weer Mneki, dan weer een ander vrouwtje. Dat maakt ook dat je af en toe even rustig andere dingen kan doen.

" Kijk, mamma Djnidu, ik kan al een koprol maken."

" Mooi, Abnil, goed van je hoor."

Echt vertederend, die kleintjes. De koprol gaat alleen wel scheef en Abnil rolt een stuk van de heuvel af. Brekende takjes en knerpende bladeren laten het pad horen, dat hij naar beneden rolt. De andere apen moeten lachen.



Ja, ik ben over het algemeen wel tevreden met mijn leven. We hebben een leuke troep. Drie mannetjes en zeven vrouwtjes. Acht kleintjes. Nkabi is onze hoofdman. Hij mag met ons paren. De andere twee mannetjes niet. Wanneer zij willen paren, moeten ze een andere troep op zoeken, of wachten dat Nkabi te oud wordt voor zijn taak. Bij de chimpansees is dat een constant gevecht. Het leven van Nkabi is een stuk rustiger, omdat een Bonobo er niet van houdt telkens een machtsstrijd aan te gaan. Nee, wij vermaken ons liever met de kleintjes en het vlooien van elkaar. En natuurlijk scharrelen naar eten. Het woud, waarin wij leven is erg vruchtbaar. Er is niet altijd wel iets te eten, er hangen ook overal hele lekkere vruchten aan de bomen. Soms genieten we van zoete termieten, of vinden we honing. O, daar ben ik dol op. Goeie honing... Je mag me er voor wakker maken.

Mneki is nu met Nkabi. Tenminste, ik zie ze allebei niet. Ze trokken net samen het bos in. Dat is hier zo dicht, dat je al snel uit zicht bent. Dit is trouwens een goed stuk woud. We zitten er nog niet zo lang. De afgelopen jaren moesten we een keer of vier verkassen, door de ontbossing. Een keer hadden we een stek in een woud, waar bijna niets te eten was en ook was het woud niet dicht begroeit. Dan zitten we hier beter. Het lijkt er ook op, dat de mensen hier minder dichtbij komen. We voelen ons nu ook een stuk rustiger. Ja, dat is wel eens anders geweest, de laatste tijd. Hier horen we ook minder knallen. Waar wij eerst zaten jaagden de mensen niet alleen op dieren, maar ook op elkaar. Toch hielden ze, volgens mij, niet van hun eigen vlees. De dode mensen kagen soms dagen op de grond. Dat gaat stinken, dat ruiken wij ook. Maar goed, hier is het een stuk minder, bijna rustig zelfs.

" Hé Abnil, kom es bij me."

" Waarom, mamma Djnidu?"

" Ik wil even je vacht controleren."

Niet geheel met zin komt Abnil naar mij toe, draait zich met zijn rug en gaat voor mij zitten. Dan ga ik met mijn vingers door zijn vacht. Wanneer ik een vlo vind knijp ik die uit de vacht en peuzel hem op. Lekkere diertjes, vlooien. En nog gezond ook. Abnil schuift langzaam steeds een stukje verder van mij af. Aan zijn oor trek ik hem dan weer naar mij toe. Daarna kietel ik hem een beetje. Dat vind ie geweldig. Ondanks dat het een kind van Mneki is, is hij toch echt mijn oogappel. Er loopt er ook nog eentje van mij bij; Zbezi. Zij is nu alweer ruim een jaar. Maar bij de Bonobo zijn de kinderen eigenlijk van de hele troep en niet specifiek van een vrouwtje. Alleen het zogen, dat doet alleen de eigen moeder. De kinderen zeggen ook tegen alle vrouwtjes "mamma".  Ik heb al wat kinderen gehad, in mijn leven. Zes, om precies te zijn. Vijf zijn allemaal naar een andere troep gegaan. Vier waren jongens, dus dan is het wel logisch. Mijn oudste meisje is met een mannetje van een andere troep mee gegaan, tien de troepen elkaar tegen kwamen. Af en tie zien we elkaar nog. Dat is gezellig. Ondanks dat de troepen vrij op zichzelf leven, hebben we wel contact met de andere troepen. Daardoor wisselen we ook nieuws uit. We tolereren elkaar. De gasten weten dat ze niet op eigen territorium zijn. Zoals ik al eerder zei, we zijn niet agressief. De chimpansees daarentegen vechten elkaar voor van alles te tent uit.



Kijk, uit het bos komt Nkabi. Hij roept nu de hele troep bij elkaar. Gelukkig zit ik er al, dus ik heb een goede plek. De anderen komen een voor een aangekakt. Achter Nkabi staat Mneki. Iedereen zoekt een plaatsje. Het is stil. Stil, totdat Nkabi de stilte doorbreek;

" Ik heb nieuws!"

We kijken allemaal verwachtingsvol in zijn richting. Ook met een nerveus gevoel in de maag. Nkabi gaat door;

" Vanmorgen kwam ik Okbibi tegen. Zijn troep hadden weer andere troepen gesproken. Hij vertelde dat wij niet meer hoeven te verhuizen. Wel moeten we misschien troepen samenvoegen. Dit is nu ons land en er zijn speciale mensen, die ons, hier, beschermen. Het land is niet zo heel erg groot. Met drie dagen lopen en vijf dagtochten heb je de breedte en de lengte wel gehad. We leven hier met vier troepen. Maar het is een vruchtbaar land en het gebied is echt geschikt voor ons."

De aanwezigen reageren instemmend.

" ....en het gebied heeft zelfs een naam,"  vervolgt Nkabi.

"  Nou en hoe heet het dan?" Roept een van de jongeren.

Nkabi gaat verzitten en trekt zijn gezicht in een ernstige plooi: " Congo, National Park of  Bonobo's..."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten