woensdag 18 februari 2015

De Naaldkerk


De Naaldkerk.




Hoog boven de boomtoppen torent de groene spitse punt uit. Voor zover mogelijk, vanuit de weide omtrek zichtbaar. Niet zo heel lang geleden passeerde ik de kerk. Het was de kerk niet meer uit mijn jonge jaren. De kerk toonde een verlatenheid. Het groen naast de kerk verwilderd, de grasperken aan de voorzijde keurig gemaaid, maar zonder geschiedenis. Ooit ben ik een keer in de kerk geweest. Samen met mijn moeder, wij bezochten een kerstmis. Of kerstzang. De binnenkant maakte mij, ondanks mijn jonge jaren, droevig. Donker en kil kwam het alles mij over. Zwaar en afstotend. Waarschijnlijk de reden nimmer meer door de gebogen deuren de kerk meer naar binnen te zijn gegaan.

Toch is de Naaldkerk een wezenlijk onderdeel van mijn jeugd geweest. De kerk, die leefde aan de buitenkant. De eerste communie, de pinkenveiling, de nonnen, noem maar op. De diensten niet te vergeten. Velen die ter kerke gingen passeerden immers ons huis, meestal tijdens het moment dat ons gezin aan het ontbijt zat. Wellicht wisten wij beter wie de zondaars waren, dan meneer de kapelaan. 

Mijn geboortehuis bevindt zich (het bestaat immers nog) om de hoek, in de Frans Netscherlaan, naast Klavertje Vier en juffrouw Willems. Juffrouw Willems was van een andere kerk en tevens een gewaardeerd leerkracht van de School met de Bijbel, pal tegenover onze woning. In mijn jonge jaren was de Nederlander nog vele male verdraagzamer. Dit maakte dat er niet alleen nog kippen (en een Haan) in de straat gehouden werden, maar ook dat het heldere gelui der klokken ons met de regelmaat van de klok aan de aanwezigheid van de kerk deed herinneren. Bruiloften en begrafenissen. Uitbundig of statig, de klokken luidden. Doordringend en langdurig. Dit is geen beleving van een klein kind, bij wie alles nog groot was en tijd een lang begrip. De klokken beierden een kwartier. Net als voor de missen, dat de kerk haar zielen opriep ter kerke te gaan. Op zondag zeker twee keer. Het geluid, vele malen harder dan het meest lawaaiige vliegtuig, voelde je in je maag nagalmen. Later, waarschijnlijk rond mijn pubertijd, presteerde Ed Willems het om met de muziek vanuit zijn zolderkamer het galmen der klokken ruimschoots te overstijgen. In mijn herinnering dan ook de eerste keer dat de buurt klaagde over geluidsoverlast. Niet het galmende brons, maar de popmuziek van Ed. De kerk accepteerde je. De kerk hoorde er bij, ook wanneer je van een andere kerk was, of het geloof cynisch benaderde. Dit laatste was in ons gezin een hardvochtige aanwezigheid. Het cynisme jegens kerk en religie. Ons gezin wist hier zelfs uiting aan te geven. Tijdens het zondagsontbijt liepen de katholieken van rechts naar links langs ons raam. De gereformeerden in omgekeerde richting (aan het begin van de Frans Netscherlaan was ook een kerk, gereformeerd, maar inmiddels afgebroken). Tijdens het tikken van het eitje probeerden we gekke bekken te trekken of anderszins de aandacht van de passerende kerkgangers. Bij voorkeur wanneer de katholieken op weg waren naar huis en de gereformeerden juist naar de kerk togen. Lukte het de aandacht te trekken was de onderbroekenlol kompleet, daar de vrome wandelaar mijn zijn gezicht tegen de takken van onze els liep. Dat deed vast pijn. De els, stond bij de oprit, tussen ons huis en het huis van juffrouw Willems. Dat ik bij juffrouw Willems langs ging om bijbelverhalen te horen gaf mij de bijnaam "Christenkind", waarbij met een harde G het woord aanving.

In mijn jonge jaren werden de kerken nog behoorlijk bezocht. De dorpelingen van katholieke huize arriveerden meestal te voet, terwijl de gereformeerden in toenemende mate met de auto richting kerk gingen. De straat stond vol geparkeerd en zo wist je al snel wie welke auto bezat. Een voor ons gezin belangrijkere wetenschap dan kennis van het Heilige Woord.

Mede door het intensieve kerkbezoek gebeurde er veel rond de Naaldkerk. Tevens lag er naast de pastorie een bescheiden nonnenklooster. De eerste jaren zagen we met regelmaat de pinguïns in rij van de kerk naar hun klooster gaan, dan wel in omgekeerde volgorde. Nadat het klooster een tijdlang als woonhuis heeft dienstgedaan is het momenteel een Bijna Thuis Huis, een plek waar je rustig kan sterven. Ook de pastorie is de pastorie niet meer. Volgens mij zit er een soort crèche in, en een bedrijfje. De nonnen zijn verdwenen. De aftakeling heb ik in de zestiger jaren mee gemaakt. Leken zijn eerst op pinguïns, later verplaatsten zij zich als grijze muizen, een enkeling nog met een kapje. Het aantal kromp... De wereld van het katholicisme ging in Santpoort langzaam teloor.

De pastoor (of kapelaan) was voor mij een man op afstand. Een soort abstract object. Maar, met Sint Maarten ging je als eerste naar de pastorie! Daar kreeg je tenminste snoep! Niet de pastoor stond aan de deur, maar een wat uitgedroogde vrouw, waarschijnlijk de dienstbode van meneer. Zij deelde de snoeppakketjes uit. Ja, er was werk van gemaakt, want er waren allerlei snoepjes en feestelijke zakjes gestopt. Veel later werden er mandarijnen uitgedeeld bij de pastorie. Na deze buit ging het door naar de nonnen. Ook daar werd gul gegeven, zoals overigens ook de katholieke leken, in de omliggende straten, scheutig waren met het delen van zoete lekkernijen. Sint Maarten was een hele happening, waar je jaren genot van kon hebben.

Een andere happening was de pinkenveiling, ergens in het voorjaar. Een goed katholiek zal mij precies kunnen vertellen wanneer, want er lag een link tussen Pasen, Pinksteren en de pinken. Santpoort was nog een enigszins boeren dorp. Zoals boer Markerink, die zijn boerderij op de Burgermeester Enschedelaan had, tussen de rijtjes huizen. En zo waren er meerdere voorbeelden. Niet alleen keuterboertjes, want buiten de bebouwing bezat men land en liepen de koeien. Dit alles maakte wel dat met de pinkenveiling de straat vol was met tractoren en aanhangers. Soms ontsnapte er een en rende door de straat. Met de nodige bombarie altijd weer terug naar de kerk, waar de veiling aan de zijkant van de kerk gehouden werd.  Wat het allemaal inhield wist ik als kind niet, maar ik vond het machtig mooi. Allemaal van die boeren, velen droegen blauwe werkjassen en platte petten, die tijdens de verhitte onderhandelingen wat achterover geschoven werden. Dikke sigaren, die in de mondhoeken bleven hangen tijdens het bieden. Het handengeklap en de flappen geld. Er hing een landelijke sfeer, maar vooral een gemoedelijke, gezellige sfeer. Wanneer het even kon stond ik er naar te kijken. Overigens altijd achter het hek, op het trottoir. Of dit nu was uit bescheidenheid, of dat ik gewoon niet bij de pinken mocht kan ik mij niet meer herinneren. Wel was het een aangelegenheid waar ik, als onkerkelijke, eigenlijk naar toe mocht. Dat paste niet in ons gezin.

Tja, wat mij echt jaloers maakte was de jaarlijkse gang van bruidjes en bruidegommen. Jonge kinderen, van top tot teen chique gekleed, de meisjes in maagdelijk wit, de jongens in zwarte pakken. Je zag ze een voor een richting kerk gaan. Tenminste, ze verdwenen in de pastorie. Een poos gebeurde er niets, tot een optocht van de jonge kinderen, vanuit de pastorie liep, door de tuin van de kerk (de pinkenveiling was er in ieder geval niet op dat moment) om via de boogdeuren de kerk te betreden. Wat het was hoorde ik vele jaren later. Zelfs toen zei Heilige Communie mij eigenlijk nog niks. In mijn jonge jaren kon ik dit ritueel in het geheel niet thuisbrengen. Het had iets mystieks. Ze liepen keurig in een rij, jongetjes achter elkaar, meisjes achter elkaar en de jongens naast de meiden. Altijd gedacht dat die kinderen echt gingen trouwen.



Van heel andere aard is de herinnering aan de Bintangs. Ja, de Naaldkerk roep bij mij de herinnering aan de Bintangs op. Aan de andere kant van de Naaldkerk stond een leijk gebouw. Wellicht ooit onderdeel van de jongensschool geweest, maar eind jaren zestig jeugdhonk, padvinders hok (katholieke padvinders natuurlijk) én oefenruimte. Een enorme knal oranje Mercedesbus stond dan naast de kerk. Met dikke zwarte letters stond er Bintangs op. Uit het gebouwtje drong de muziek in luide klanken door alle spleten en dunne muren naar buiten. Ik zat soms op het lage hekje (om het betreden van de grasperkjes voor de kerk te voorkomen) en luisterde. Het klonk swingend, maar dof. Moderne muziek, wat mij verder weinig zei. Televisie hadden we nog niet en de radio stond altijd op de zender van Arbeidsvitaminen en hoorspelen. Een platenspeler was in ons huis niet aanwezig... Dus wat kan je verwachten dat de Bintangs mij iets deden? Niets dus.

Op een keer kwam zo'n ruige gast (iemand was voor mij snel een ruige gast, in die tijd) naar me toe, zuigend aan een sjekkie, waarvan ik later begreep dat er niet alleen tabak in verwerkt was. Van dichtbij leek het helemaal niet zo een ruige gozer, en bovendien was ie aardig. Even later zat ik in de ruimte de oorverdovende herrie aan te horen, waarbij mijn hart de muziek als pacemaker leek te ervaren, door het gedreun in mijn lichaam. Ik denk dat ik een keer of drie binnen ben geweest. Ik had verder weinig met die muziek, noch met de band. Pas veel later hoorde ik van de Bintangs op radio en tv. Ik heb zelfs nog voor het Millennium een CD van ze gekocht.



De Naaldkerk. Heeft meer betekent, dan ik mij in mijn jonge jaren realiseerde.  De kerk stond voor mij ook niet bekend als symbool van het geloof, maar meer als symbool van mystiek en voor "er gebeurt nog eens wat". Zelfs tijdens het dorpsfeest had de kerk nog een rol. Op woensdagavond (nog steeds begrijp ik) wordt het "rondje kerk gehouden". Een wielerevenement met diverse gezichten. Echte snelle jongens, tot de dorpsidioten die ook nog genoeg energie hadden voor een rondje kerk, alvorens vele rondjes bier te nuttigen.



De Naaldkerk, staat daar als een fier symbool van een voorbij verleden. Eenzaam, of het niet meer tot het dorp behoort. De kerk straalt nu eenzaamheid, ja zelfs verdriet uit. Zo veel mee gemaakt, zo een rijk verleden, en nu een stil object aan de rand van een dorp. De volgende keer dat ik er aan voorbij ga blijf ik even staan. Ga ik misschien wel op dat lage rekje zitten. Rustig laat ik het besef doordringen hoeveel zo een lullig gebouw betekent heeft tijdens mijn rit naar volwassenheid. Staat ze er nog? Over tien, twintig of dertig jaar? Zijn het dan appartementen, een bedrijf, of de nieuwe crèche? De tijd gaat zo snel, maar de herinnering beweegt zich voort met de snelheid van een slak. Met weemoed denk ik terug aan die groene punt. Stilletjes hoop ik dat ik bij leven mee mag maken dat de kerk weer iets van haar oude glorie terug krijgt. Niet door de jaarlijkse zegening van auto's en motoren... Misschien wel door de pinkenveiling? Die bestaat ook vast niet meer... Waarmee..., als het maar weer gaat leven. Laat de klokken luiden! Laat een nieuwe tijd de charme van het verleden herleven. Aangepast, modern, maar maak de kinderen van nu weer nieuwsgierig, zoals ik vroeger was. De wederkerigheid van tijd is ons echter niet gegund. De tijd schrijdt voort, en wie weer gaat de Naaldkerk nog een hele tijd mee! 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten