dinsdag 9 juni 2015

Gökceovaçık

Langzaam minderde de auto vaart. De bocht naar links was scherp en smal. Bovendien was juist deze bocht bezaaid met los liggende steenslag. Zoals meestal ondervond de auto geen tegenliggend verkeer. Nog een honderd meter asfalt, en even zo vele gaten, dan sloeg de auto rechts het grindpad op. Nu ging het stapvoets. De wind tochtte door de opengedraaide ramen. Verder was er het geluid van niks, behalve het zacht ronken van de motor. Bij de ingang van de tuin moest nog een kuil genomen worden. Eindelijk doemde het huis op. Verscholen tussen het groen en verstopt achter grote oude druivenstruiken. Nadat de motor uitgeschakeld werd was er stilte. Een natuurlijke stilte. Het zacht ruizen van blaadjes, een kraaiende haan op afstand.

Hij bleef nog even zo zitten. Genieten van de omgeving, maar vooral de vocale rust. Nee, uitstappen maakte nu even te veel lawaai. Het blik van de autoportieren zou de rust van dit moment verstoren. Ook al zou diezelfde rust na het sluiten der portieren weer aanwezig zijn, en zelfs alle harde mechanische geluiden doen vergeten, dit moment moest even gepakt worden.

Het duurde een tijd, wellicht een kwartier, alvorens hij het portier opende en de auto verliet, zonder het portier weer te sluiten. Een kleine kat lag kronkelen aan zijn voeten te mauwen. Vogels zongen in de verte. Met trage bewegingen verroerde hij zich. Eerst richting het huis, dan naar het overgroeide terras. De druivenbladeren hielden vrijwel alle zon tegen, wat het zeer aangenaam maakte. Zijn ogen tuurden de struik af. De plant droeg een onnavolgbare hoeveelheid trossen. De druiven begonnen zich voorzichtig te vormen. Dan ging hij zitten. Ondanks dat het een bank van steen was, zat deze aangenaam. Met bijna vertraagde beweging volgden zijn ogen en hoofd de omgeving. Van de oprit, tot het hele huis. Zijn mondhoeken vormden een bescheiden, echter zeer tevreden glimlach.



Het was niet de eerste keer dat hij hier was. Vele keren waren voor gegaan. Telkens voor korte duur. Dit keer zou hij blijven. Dit werd zijn nieuwe thuis. Een plek die al als zodanig voelde, nog voor dit moment. Vol ongeloof wandelde hij nog rond het huis, door de tuin, over het land. Nog voor de verhuizing had hij hier en daar al wat sporen achter gelaten. Ter voorbereiding van de verhuizing. Op enkele plaatsen groeide groente uitbundig. Hier en daar had hij al een aantal bloeiende planten aan de grond toevertrouwd. Inmiddels was het van het hek tot de woning een oase van bloemen en planten. Verder zou het land het landelijke karakter behouden. Dat had hij met haar besproken. De woning toonde zich een woonhuis, maar de omgeving gaf het meer het etiket van een hoeve. Het kon hem niet schelen. Het was zoals hij zich wenste.

De kippen scharrelden in hun nieuwe onderkomen. Ja, ze hadden zelfs een nieuw nachthok gebouwd. Het oude, wat er reeds stond (en half vervallen was) hadden zij geïntegreerd in het nieuwe hok. Het schuine pannendak domineerde het beeld. Achter het huis graasden de twee nieuwe geiten. In de oude schuur vonden zij het nachthok, en verder konden zij relatief vrij grazen. De poes rekte zich uit in de schaduw, inmiddels vriendschap gesloten met de kleine kat. De honden lagen in de zon te slapen... De zinderende hitte kon hen blijkbaar niet deren. Alleen de ezel was er nog niet. Ja, een ezel hoorde er ook bij.

Hij vond het wel storend dat het nieuwe hekwerk er nog zo nieuw uit zag. Te veel glans, te strak gezet. Toch snel zo'n honderd meter had hij geplaatst. Dan konden de honden zich vrij bewegen, zonder de kippen en schapen van de buurman op stang te jagen.



De waranda, het terras waren sfeervol ingericht en aangekleed. Eenvoudig, maar dat was hun keuze. Eenvoud kan juist zo veel warmte bieden. Ook in het huis was alles zonder overdaad, maar sfeervol. Nee, de echte uitbundigheid was buiten te vinden. De vele planten, groente, natuur... Bloemen.

Voorheen wilde hij blijven, telkens wanneer hij hier was. Iedere keer vertrok hij toch weer spoedig. Ook dan had hij meestal wel een poosje gezeten. Zitten en genieten. Met tegenzin vertrok hij dan. Hij wilde wel blijven, maar behalve de groenten was er niets van hem. Hij was te gast. Nu niet meer. Alles was over. Ja, bijna alles stond en lag er al bij of zij er reeds een poos woonden. Daar hadden zij de voorgaande weken dan ook, in alle rust, hard aan gewerkt. Het ongeloof achtervolgde hem nog over het feit dat hij nu kon blijven. Samen.



De volgende ochtend ontwaakte hij door de mauwende kat, blaffende honden, kakelende kippen en blèrende geiten. Het was een geweldige nacht geweest. Diep had hij geslapen, mooi gedroomd. Op weg naar de keuken werd hij gezelschap gehouden door zijn huisdieren. Eerst voeren, daarna de restjes naar de kippen brengen om vervolgens bij de geiten te kijken. Pas daarna zette hij zich op de waranda, achter een groot glas koele melk. Vroeger had hij inmiddels al een stuk of vier sigaretten weg gewerkt... Nu genoot hij van zijn eerste tabak. Ja, hij bleef roken, maar sporadisch. Dat ging eigenlijk van zelf. Zelfs wanneer hij zat, of zich ontspande was hij druk te genieten. Hij dacht veel minder aan het opsteken van een sigaret. Bovendien had hij, op zich, een vrij vaste structuur. Na het voeten van de dieren las hij een uurtje, dan boog hij zich over de boeken om (nu eindelijk) de taal van het land te leren. Tussendoor was hij door de tuin gegaan. Onkruid kreeg geen kans meer, daar waar het niet gewenst was.

Na het taaluurtje tekende of schreef hij tot aan de lunch. Alleen de middag varieerde van dag tot dag. De avonden waren niet minder veranderlijk. Soms zat hij even te genieten van zijn omgeving. Over het algemeen was hij in beweging. Bezig. Bezig met van alles. En altijd onder het genot van de rust. Zelfs het gebed, vanaf de moskee gesproken, stoorde hem niet. Geluid hier was anders. Het praten van de buren, het passeren van verkeer. Hier klonk het aangenaam. De eerste weken dacht hij bij vrijwel iedere auto dat deze het pad naar hun woning was opgedraaid. Geluid klonk ver weg en toch ook zo nabij. Het gevoel of hij levend in de hemel gekomen was. De dagen kende hij niet meer, tijd was niet van belang. Toch was iedere dag anders. Dit was de plaats waar hij oud wilde worden. Deze omgeving omarmde hem.

Gezeten op een grote kei, achter op het land, mijmerde hij over zijn geluk. Het geluk wat hij zo lang gezocht had, en nu, juist door het ongeluk, op zijn pad was gekomen. Zachtjes streelden vingers door zijn haar. Van zijn haar naar zijn rug. Hij opende de ogen, draaide het hoofd schalks naar op zij. Geruisloos was zij naast hem komen zitten. De kers op de pit van zijn geluk; zijn vrouw. En samen, innig omarmd zaten zij daar, tevreden en gelukkig tot ook die dag de zon achter de bergen onderging en de sterren de hemel vulden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten