maandag 10 september 2012

Op missie

Lichtbewolkt, een aardig briesje. De groep baant zich een weg door het hoog wuivende riet, langs de rivier. Het is er groen en langs de dijk staan rechte bomen. Het duurt niet lang of wij komen aan bij ons bivak.

Na de nacht staan wij in de tent. Iedereen maakt zich klaar. Wij, mijn vrouw en ik, kleden ons aan, maar telkens weet ik niet het juiste overhemd aan te trekken. Mijn vrouw helpt mij. Dan ben ik klaar en met volle bepakking loop ik de manschappen achterna. Waar mijn vrouw vervolgens blijft is mij onbekend.
De groep opereert in eenheden van vijf man. Het landschap wordt al snel ruwer en droger. We lopen voorzichtig door het hoge gras. Een enkele keer is er een confrontatie met de vijand. We worden beschoten en uiteindelijk heb ik zelf vier mensen neergeschoten. Hartstikke dood. Langzaam vordert onze reis. Ik voel de spanning, maar het doet mij niets. Het doden van de vier doet mij evenmin iets. Bij een open plek komen we onze collega’s tegen. Een van hen werpt een granaat. Niet goed, achterhands laat hij het projectiel los, die vervolgens tegen een op de grond liggende boomstam blijft liggen. Met een spurt tracht hij weg te komen. Een college heeft echter ook al een granaat gegooid, exact in de loop van de ander. Vluchtend voor zijn eigen granaat wordt hij door de ander gedood. Toeval. Wel vervelend. We gaan door. Een diepe loopgraaf, hoog gras en een soort dakje boven ons. Tussen de spleet door zien wij de vijand lopen. Stil gaan wij voort.

We gaan verder. Of er niets aan de hand is. Aan de rand van een dorp zie ik een soldaat met bril. Ik leg aan en vuur. Meerdere keren, maar hij blijft overeind. Dan ontdek ik dat ik geen patronen meer in mijn geweer heb. In hemelsnaam, hoe moet ik dat ding laden? Geen idee en ik sta een poosje te klooien. Uiteindelijk lukt het mij, terwijl ik hoor dat de brildrager een van de onzen is. Er wordt gemeld dat ik er niets aan kon doen te willen schieten. Gelukkig.

Er dichtbij, eveneens aan de rand van het dorp is ons bivak. Een oud huis, kaal en raamloos. De wind heeft vrij spel. Het staat over een heuveltje en de wind heeft vrij spel. Ik moet een sanitaire stop doen en loop het plein, aan de voet van het heuveltje, over. Een stoet vreemde gedrochten trekt voorbij. Het is de lokale hardloopwedstrijd. Uitbundig versiert. De een solistisch, anderen in een soort kano. Ik draai mij weer om en ga naar het vervallen cafĂ©. Opgetrokken uit golfplaten, roestig en donker. Een smal trapje leidt door een lange donkere gang naar de wc. Achterin. Andere soldaten zijn mij voor. Er is een lange rij. Ik wacht niet, maar ga naar een winkeltje even verderop. Zijn wij in Afghanistan? Zo’n soort land is het wel. Daarna loop ik terug. Het trapje op. Er staat een lange rij burgers voor de wc. Nu is de wc een golfplaten hokje op een dak. Een man met lange grijze wapperende haren dringt de rij voorbij. Ik werk hem tegen de grond. Dan is de laatste soldaat klaar en ik mag. Het hok is te klein. Een paar jongens staan opmerkingen te maken waarmee zij me te kijk zetten. Ik versta ze niet, maar weet toch wat ze zeggen. Ik kan het hok niet in. Het is te klein, maar ik moet vreselijk pissen.

En inderdaad, ik moet mij haasten naar de wc. Een vreemde droom. Alleen al het feit dat ik overtuigt pacifist ben en rustig droom zonder enige schroom vier man neer te hebben geknald. Het feit dat ik mij niet aan kon kleden en moeite had met mijn geweer gaven aan dat ik totaal onvoorbereid in dat leger zat. Ik deed het zonder gevoel. Vreemd, want ik gruwel van die omstandigheden, veelal bij het zien er van. Wat deze droom betekent… ik weet het niet. Op de een of andere manier ben ik blijkbaar strijdvaardig. In de wakkere wereld maar eens ontdekken wat deze strijdvaardigheid is….

1 opmerking:

  1. Jouw vrouw deserteerde. Zij had direct al door, dat vechten geen enkele zin heeft. Bovendien heeft ze zelf al genoeg 'plee-dromen' (wat is dat toch?). Zij kwam dezelfde nacht in een andere droom terecht, waarvan hier het laatste deel:

    Ik moest een les volgen over poezie, maar ik heb niet veel met gedichten. Ik vergat de voorbeelden mee te nemen, die ik wel de moeite waard van opdreunen vind. Wilma hielp me uit de brand en herinnerde me aan de gedichten. Daarna vertelde ze mij over een verhaal, dat ze net had gelezen. Het ging over Mouna. Ik besluit dan Mouna te worden. Ik sta op het kruispunt van de Haarlemmerstraat en de Kostverlorenstraat in Zandvoort, gekleed in een lange, bijna witte jurk. Ik steek mijn armen in de lucht en open mijn mond. Mijn adem verspreidt zich als een mist van goud. Ik sluit mijn mond en even wordt het donker. Dan zing ik woorden, die niet bestaan en met de woorden stromen ontelbare zilveren noten als een zachte wervelwind de straten in. Mensen blijven staan en worden zielsgelukkig. Ik schrijd langzaam, al zingend, richting het centrum en overal dwarrelen de noten rond. Voor het gemeentehuis blijf ik staan, met mijn armen in de lucht en zing en zing, tot iedereen gelukkig is.

    Ernst was nergens te bekennen. Maar nu begrijp ik dat wel. Die schoot vier mensen dood. Waarschijnlijk was hij liever in mijn droom beland.

    BeantwoordenVerwijderen